ECLI:NL:GHARN:2010:BM7366

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS P09/0322
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde met schizofrenie en ongewenstverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 juni 2010 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. De terbeschikkinggestelde was in Nederland tot ongewenst vreemdeling verklaard, wat zijn resocialisatie bemoeilijkte. Het hof oordeelde dat er op dat moment nog geen situatie was waarin gezegd kon worden dat elk vooruitzicht op resocialisatie in het land van herkomst ontbrak. De kliniek had positieve ontwikkelingen gerapporteerd, maar het recidiverisico bij terugkeer naar de maatschappij werd als matig tot groot ingeschat. De deskundigen adviseerden om de terbeschikkingstelling te verlengen om een resocialisatietraject te kunnen starten.

Het hof benadrukte dat de terbeschikkingstelling niet in strijd was met de artikelen 3 en 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De kliniek had geprobeerd om opvangmogelijkheden in Kroatië te vinden, maar dit was nog niet gelukt. Het hof vond het ongewenst dat de terbeschikkinggestelde door zijn ongewenstverklaring in feite 'veroordeeld' zou zijn tot een langdurig verblijf in de kliniek zonder uitzicht op resocialisatie. Het hof besloot de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen, met de hoop dat er een begin gemaakt kon worden met een resocialisatietraject in Nederland, waarbij de steun van de familie en de beschikbaarheid van hulpverlening cruciaal waren.

De beslissing van de rechtbank Leeuwarden om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen werd vernietigd, omdat deze niet tijdig was genomen. Het hof concludeerde dat de veiligheid van anderen de verlenging van de terbeschikkingstelling vereiste, en dat een geleidelijk resocialisatietraject noodzakelijk was om het delictgevaar te verminderen.

Uitspraak

TBS P09/0322
Beslissing d.d. 10 juni 2010
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats en -land] op [geboortedatum],
verblijvende in [kliniek] te [plaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 18 augustus 2009, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof beschouwt als hier herhaald en ingelast de inhoud van de tussenbeslissing van het hof van 19 januari 2010, waarbij de behandeling de zaak is heropend en aangehouden omdat het hof het noodzakelijk achtte betrokkene te doen onderzoeken in het Pieter Baan Centrum en te rapporteren omtrent de vraag of -los van het feit dat betrokkene tot ongewenst vreemdeling is verklaard- het uit diagnostisch en behandelperspectief mogelijk en verantwoord is om betrokkene buiten een gesloten setting verder te behandelen en te resocialiseren en, indien dit het geval is, aan welke voorwaarden dan voldaan zouden moeten worden. Het hof achtte het tevens noodzakelijk de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum en de verantwoordelijke behandelcoördinator van betrokkene op een volgende zitting als getuige-deskundigen te horen.
Overwegingen:
- Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, gelet op artikel 509t, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de rechtbank niet binnen twee maanden na het indienen van de verlengingsvordering van de officier van justitie haar beslissing heeft genomen, omdat het hof recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken en hetgeen de getuige-deskundigen ter zitting in hoger beroep hebben verklaard en daar het hof tot een andere beslissing komt.
- Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep ruim 14 maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt. Hierbij is in aanmerking genomen dat het hof de behandeling van de zaak bij de tussenbeslissing van 19 januari 2010 heeft heropend en aangehouden.
- In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat.
- Uit het verlengingsadvies van de kliniek volgt dat er bij betrokkene onder meer sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. De delicten waarvoor betrokkene in Nederland is veroordeeld, waren nauw gelieerd aan een tekort aan deskundige begeleiding en zijn kwetsbaarheid voor psychotische decompensatie. In de kliniek heeft betrokkene alle trainingen van het zorgprogramma voor patiënten met een psychotische kwetsbaarheid met goed gevolg doorlopen. Er zijn al lange tijd geen positieve psychotische symptomen waargenomen. Ondanks de vele positieve ontwikkelingen die betrokkene in de kliniek heeft doorgemaakt, wordt de kans op toekomstig gewelddadig gedrag bij zijn terugkeer in de maatschappij op de korte termijn als matig en op de lange termijn als groot ingeschat. Hij heeft binnen de kliniek laten zien stabiel te functioneren en de geleerde kennis te kunnen toepassen. Het is echter niet mogelijk om te toetsen of betrokkene ook in vrijheid in staat is om stabiel te blijven functioneren. Gezien zijn status van ongewenst vreemdeling mag hij immers geen vrijheden praktiseren. Verder verblijf in de TBS-kliniek zal het recidiverisico dan ook niet verder doen afnemen. De kliniek heeft de mogelijkheden van een gedwongen opname en de resocialisatie van betrokkene in Kroatië onderzocht. In de aanvulling op het advies van de kliniek en de verklaringen van de getuige-deskundigen P. de Jong en M. Philippi komt evenwel naar voren dat een gedwongen opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis in Kroatië op korte termijn niet mogelijk is en dat de kliniek een terugkeer van betrokkene naar Kroatië op basis van de thans bekende omstandigheden niet verantwoord acht.
De onafhankelijke deskundigen A.J. de Groot en E.L.G. Heinsman-Carlier onderschrijven de door de kliniek gestelde diagnose. Het risico op nieuwe gewelddelicten wordt laag tot matig ingeschat door De Groot. Hij merkt daarbij op dat het zich vooralsnog moeilijk laat inschatten in hoeverre betrokkene zich in de Kroatië kan handhaven bij afwezigheid van de steun van zijn gezin en de structuur van de terbeschikkingstelling. Heinsman-Carlier acht een vervolgbehandeling van betrokkene binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg in principe geïndiceerd. Volgens haar is het zonder resocialiserende behandeling echter onvoldoende duidelijk in hoeverre de huidige structuur kan worden afgebouwd. De onafhankelijke deskundigen adviseren de terbeschikkingstelling te verlengen om invulling te kunnen geven aan een verdere behandeling en resocialisatie van betrokkene in de regio van herkomst.
De door de kliniek gehanteerde diagnose wordt eveneens bevestigd in het onderzoek van betrokkene in het Pieter Baan Centrum door H.A. van Kempen en A.E. Grochowska. Volgens hen is de delictgevaarlijkheid van betrokkene primair gelegen in zijn schizofrene stoornis. Van Kempen en Grochowska zijn van mening dat de kans op terugval in een psychose en daarmee samenhangend toekomstig gewelddadig gedrag nog steeds matig tot groot is indien betrokkene zonder structurele begeleiding zou terugkeren in de maatschappij. Zij adviseren de terbeschikkingstelling van betrokkene met een termijn van twee jaar te verlengen. Vanuit gedragskundig oogpunt achten zij een termijn van twee jaar nodig om een resocialisatietraject voor te bereiden en te starten met een stapsgewijze uitbreiding van vrijheden in het kader van de terbeschikkingstelling. Zij achten de beschikbaarheid van de hulpverlening en het stevige steunsysteem van behandelaars en familie nodig bij de resocialisatie buiten de kliniek. Met name de continuïteit van het noodzakelijke steun- en hulpverleningsysteem lijkt op basis van de bekende omstandigheden en mogelijkheden in het geding te zijn bij een terugkeer van betrokkene naar Kroatië. Ter zitting hebben Van Kempen en Grochowska beiden verklaard dat zij een overgang van betrokkene naar Kroatië op dit moment een te grote stap achten.
- Bij de beoordeling van de verlengingsvordering stelt het hof voorop dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen moet de verlenging van de terbeschikkingstelling moet eisen. Aan te nemen valt dat met ‘anderen’ en ‘personen’ niet louter gedoeld wordt op personen die zich op het Nederlandse grondgebied bevinden. Met het oog op vermindering van dat gevaar ondergaat een terbeschikkinggestelde behandeling. Op grond van de advisering concludeert het hof dat er bij betrokkene nog altijd sprake is van een zodanig delictgevaar dat voorzetting van een klinische behandeling van betrokkene vooralsnog is vereist en dat het aanwezige delictgevaar slechts in het kader van een geleidelijk resocialisatietraject tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht.
- Vast staat dat de behandeling van betrokkene zodanig is gevorderd, dat het in beginsel aangewezen en verantwoord zou zijn, zoals ook alle getuige-deskundigen en de kliniek hebben aangegeven, een begin te maken met het geleidelijk aan laten resocialiseren van betrokkene in de maatschappij door het stapsgewijs en onder toezicht en begeleiding door de kliniek uitbreiden van zijn vrijheden. Betrokkene gebruikt trouw zijn antipsychotische medicatie, ziet de noodzaak van die medicatie daadwerkelijk in en werkt mee aan de behandeling. Doelstelling van de aan betrokkene opgelegde maatregel is, naast beveiliging, ook trachten door dwangverpleging te komen tot een verantwoorde terugkeer van de terbeschikkinggestelde in de maatschappij. Het bereiken van de laatste doelstelling wordt nu gedwarsboomd door het gegeven dat betrokkene lopende de maatregel van terbeschikkingstelling tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Nu het Ministerie van Justitie heeft bepaald dat tot ongewenst vreemdeling verklaarde terbeschikkinggestelden in beginsel geen verlof kunnen krijgen, kan de voorgestane en geadviseerde gefaseerde resocialisatie niet een aanvang nemen. Dit zou betekenen dat, indien voor betrokkene geen oplossing wordt gevonden in de zin van opvang in -in dit geval- Kroatië, betrokkene in feite “veroordeeld” zou zijn tot verblijf op een longstayafdeling. Het hof acht dit een zeer ongewenste situatie. De mogelijkheden voor resocialisatie zijn er, maar kunnen buiten schuld van betrokkene door de ongewenstverklaring niet worden benut. Deze situatie klemt te meer nu betrokkene door de rechtbank destijds (geheel) ontoerekeningsvatbaar is verklaard en hem in strafrechtelijk zin dus geen schuld aan te rekenen was/is.
De kliniek is druk doende geweest een uitweg uit de impasse te vinden door het –in samenspraak met dr. Jengic- zoeken naar passende opvang- en resocialisatiemogelijkheden in Kroatië. Tot op heden is dat weliswaar niet gelukt, maar uit het rapport van dr. Jengic en de door de kliniek verschafte informatie leidt het hof af dat de mogelijkheden nog niet zijn uitgeput en dat nader onderzoek naar die mogelijkheden nog kan/moet plaats vinden. Anders gezegd: er is in op dit moment nog geen sprake van een situatie, waarin gezegd kan worden dat elk vooruitzicht op resocialisatie van betrokkene (in dit geval vooralsnog -zo lang de ongewenstverklaring voort duurt-: in Kroatië) is komen te ontbreken.
Het hof is daarom van oordeel dat een verlenging van de terbeschikkingstelling in dit stadium geen schending oplevert van de artikelen 3 en 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
- Naar het oordeel van het hof dient de terbeschikkingstelling van betrokkene te worden verlengd. Een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar, die de raadsman van betrokkene heeft bepleit, acht het hof niet zinvol aangezien deze termijn al is verlopen en de situatie tijdens de behandeling van de volgende verlengingsvordering door de rechtbank niet wezenlijk veranderd zal zijn. Het hof is derhalve van oordeel dat een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar geïndiceerd is.
- Het hof acht het wel wenselijk dat betrokkene zo spoedig mogelijk uitzicht wordt geboden op de beëindiging zijn huidige situatie. Het hof gaat er vanuit dat de kliniek zijn inspanningen om betrokkene in Kroatië te laten resocialiseren de komende periode continueert. Mede gelet op het feit dat betrokkene al sinds 1994 in Nederland verblijft, het gegeven dat zijn naaste familie in Nederland woont, het belang van de steun van de familie bij de resocialisatie, alsmede de beperkte mogelijkheden tot behandeling en resocialisatie in Kroatië, acht het hof het op zichzelf wenselijk dat de komende periode een begin wordt gemaakt met een resocialisatietraject in Nederland. Het is evenwel aan het Ministerie van Justitie om deze omstandigheden mee te wegen bij de beslissing op het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van betrokkene om de verklaring tot ongewenst vreemdeling op te heffen. Het laat zich ook denken dat de Minister van Justitie in de bijzondere omstandigheden van betrokkene aanleiding ziet af te wijken van het beleid inzake het verlenen van een verlof aan terbeschikkinggestelden die tot ongewenste vreemdeling zijn verklaard dan wel om de status van ongewenst vreemdeling al dan niet tijdelijk op te heffen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 18 augustus 2009 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr J.I.M.W. Bartelds als voorzitter,
mr G. Mintjes en mr J.M. van der Vaart als raadsheren,
en prof. dr. B.C.M. Raes en drs. E. Harmsen als raden,
in tegenwoordigheid van mr R. Hermans als griffier,
en op 10 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.
Mr J.M. van der Vaart en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.