ECLI:NL:GHARN:2010:BM7361
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- A.E. Harteveld
- R.W. van Zuijlen
- P.H.A.J. Cremers
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en beginselen van behoorlijk procesrecht in strafzaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van een verdachte die als opsporingsambtenaar betrokken was bij een onderzoek. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die de officier niet-ontvankelijk had verklaard. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2010 en de eerdere zitting in eerste aanleg in overweging genomen. De verdediging stelde dat de zaaksofficier van justitie niet objectief kon beslissen over de vervolging, omdat zij betrokken was bij het onderzoek waar de verdachte ook bij betrokken was. Dit zou in strijd zijn met de beginselen van een behoorlijk procesrecht, zoals vastgelegd in de jurisprudentie van het EHRM inzake Ramsahai.
Het hof oordeelde echter dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was. Het hof stelde vast dat de beslissing tot vervolging niet door de zaaksofficier alleen was genomen, maar na overleg met de parketleiding. Er was geen sprake van een persoonlijke relatie tussen de zaaksofficier en de verdachte, en er was geen bewijs van willekeur in de vervolgingsbeslissing. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Zutphen voor verdere behandeling, waarbij het hof de beginselen van een behoorlijk procesrecht in acht nam.