“hierbij deel ik mee dat ik altijd op de hoogte ben geweest van de lening en schenking die door mijn ouders zijn gedaan in 1997 heb ik 12.500,- uit het bedrijf gehad in 1998 7.500. mijn toenmalige boekhouder de hr bakker heeft mij gebeld en gevraagd of ik hier van op de hoogte was dit was in 2003 hij heeft het niet gehad over een ophoging van de lening met 20.000,- euro ook heeft hij het niet gehad over rente op geven in box 3 mij is belasting technisch bekend dat wanneer je rente ontvangt je het op moet geven in het jaar wanneer je dit ontvangt ik heb geen rente ontvangen dus hoef ik dit ook niet op te geven aldus getekend CX (…)”
Het bericht is met de hand ondertekend met de naam CX.
2.15. De Inspecteur heeft in eerste aanleg aangegeven dat de correctie ‘Leningen en bijtelling omzet (2.4.2)’ voor het jaar 2000 in verband met een rekenfout moet worden verminderd met € 1.717. Ten aanzien van dit verschil doet de Inspecteur een beroep op het leerstuk van de interne compensatie. Voor het jaar 2000 is een bedrag van € 76.167 plus € 13.329 aan omzetbelasting niet als omzet geboekt, aldus de Inspecteur (zie 2.8). Bij het opleggen van de navorderingsaanslag voor dat jaar is hiermee nog geen rekening gehouden.
2.16. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de administratieplicht van artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft geschonden, dat deze schending dusdanig ernstig is dat de bewijsregel van artikel 27e AWR (omkering en verzwaring van bewijslast) van toepassing is, dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn opgelegd, dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting, en dat de aanslagen derhalve in stand blijven. De Rechtbank heeft de vergrijpboetes verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur over de jaren 2000 tot en met 2002 terecht en tot het juiste bedrag het belastbare inkomen (uit werk en woning) heeft gecorrigeerd. Ook de opgelegde boetes en de heffingsrente zijn in geschil.
3.2. Belanghebbende heeft ter zitting het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, ingetrokken.
4. Overwegingen
(Navorderings)aanslagen
4.1. Artikel 27j, tweede lid, in samenhang met artikel 27e, aanhef en letter b, AWR, bepaalt, voor zover van belang, dat het hoger beroep van de belastingplichtige ongegrond moet worden verklaard indien deze niet volledig heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 AWR, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.2. In artikel 52 AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen, zoals belanghebbende, gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.3. De Inspecteur betoogt dat de administratie van belanghebbende niet kan dienen als betrouwbare basis voor de belastingheffing, zodat er reden is voor toepassing van de bewijsregel van artikel 27e AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast). Daarbij heeft de Inspecteur onder meer gewezen op de door het Openbaar Ministerie aangetroffen verkoopfacturen die niet in de administratie zijn verantwoord (zie 2.8), op de inkomsten uit opzetheling die niet zijn verantwoord (zie 2.7), op de gefingeerde leningen (zie 2.4, 2.9 en 2.13) en op de valse inkoopfacturen van W. Kuipers en Zn. B.V. (hierna: Kuipers) (zie 2.4).
4.4. In de stukken die de Inspecteur met toestemming van het Openbaar Ministerie mocht inzien, zijn onder meer verkoopfacturen aangetroffen die niet in de administratie van de vof zijn verantwoord. Deze facturen zijn overgenomen op een handgeschreven overzicht (zie bijlage 1 bij de brief van 1 november 2007). Kopieën van enige facturen behoren tot de gedingstukken. Belanghebbende betwist dat de verkoopfacturen niet in de administratie zijn verantwoord en wijst daarvoor op de kopieën uit de boekhouding die belanghebbende bij brief van 25 februari 2008 aan de Rechtbank heeft toegezonden. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd niet kunnen aangeven uit welk onderdeel van de boekhouding zou blijken dat bedoelde verkoopfacturen wel zijn verantwoord. Ook is het Hof op generlei wijze gebleken dat de verkoopfacturen in de administratie zijn verwerkt.
4.5. Verder staat vast dat belanghebbende strafrechtelijk is veroordeeld voor het plegen van opzetheling van voorwerpen met grote waarde als auto’s, aanhangwagens en trilmachines in de periode van december 2000 tot en met november 2002. Belanghebbende betwist in appel niet dat deze activiteiten, alsmede de daarmee genoten voordelen, ten onrechte niet in de administratie zijn verantwoord.
4.6. Voorts heeft de Inspecteur onder verwijzing naar de brieven van F van 3 december 2003 (zie 2.9) en 1 november 2007 (zie 2.13) aannemelijk gemaakt dat er gedurende meerdere jaren bij de vof sprake is geweest van kastekorten die werden verbloemd met gefingeerde leningen van belanghebbendes dochter CX. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat deze leningen zijn vastgelegd in een notariële akte, maar heeft dit echter niet onderbouwd door overlegging van deze akte. Aan het e-mailbericht van 25 december 2008 (zie 2.14) kent het Hof slechts beperkte bewijskracht toe, zodat ook dit bericht het Hof niet tot een ander oordeel brengt. Redengevend daarvoor is dat indien al wordt uitgegaan van de authenticiteit ervan, in deze verklaring wordt gesproken over - voor zover het Hof begrijpt - een lening en schenking die door de ouders in 1997 en 1998 uit het bedrijf zijn gedaan. In deze verklaring wordt evenwel niets gezegd over de leningen die in de jaren 2000 tot en met 2002 door CX aan de vof zijn verstrekt, zodat deze verklaring geen afbreuk doet aan hetgeen uit voornoemde brieven van F kan worden afgeleid.
4.7. Ook heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de inkoopfacturen van Kuipers valselijk zijn opgemaakt. Redengevend voor dit oordeel is dat de Inspecteur heeft verklaard dat tijdens een derdenonderzoek bij Kuipers deze facturen niet zijn aangetroffen, dat de facturen die in de administratie bij Kuipers zijn aangetroffen uitsluitend met de hand zijn beschreven, dat de onderhavige inkoopfacturen zijn getypt, en dat het lettertype daarvan gelijk is aan het lettertype van de getypte brieven die door belanghebbende in het kader van deze procedure zijn ingebracht. Dat van het derdenonderzoek bij Kuipers geen verslag is gemaakt, acht het Hof van ondergeschikte betekenis.
4.8. Naar het oordeel van het Hof zijn de hiervoor vermelde gebreken in de administratie van zodanige aard en omvang dat van die administratie niet gezegd kan worden dat die een deugdelijke en betrouwbare grondslag vormt voor de bepaling van de belastingverplichtin¬gen. Deze schendingen zijn naar het oordeel van het Hof zodanig dat plaats is voor toepassing van de bewijsregel van artikel 27e AWR (omkering en verzwaring van de bewijs¬last). Dit betekent dat het aan belanghebbende is om overtuigend de onjuistheid van de correcties aan te tonen.
4.9. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast is van toepassing ten aanzien van alle in geschil zijnde feiten die ten grondslag liggen aan onderhavige belastingaanslagen, en beperkt zich niet tot de feitelijke omstandigheden die, indien aannemelijk, tot een hogere belasting voor belanghebbende zouden leiden.
4.10. Belanghebbende heeft de correcties betwist met de stellingen dat de verkoopopbrengst van de tot het ondernemingsvermogen behorende DAF-vrachtwagen aan belanghebbendes zoon ten goede is gekomen, dat de Belastingdienst bij eerdere belastingjaren het vertrouwen zou hebben gewekt dat het koersverlies op effecten aftrekbaar zou zijn, dat de leningen van dochter CX en schoondochter X-H reëel zijn, dat de inkoopfacturen van Kuipers niet vals zijn, dat het privégebruik auto ten onrechte is gecorrigeerd, en dat de gecorrigeerde winst anders moet worden verdeeld. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met deze niet of nauwelijks onderbouwde stellingen, niet overtuigend de onjuistheid van de correcties aangetoond. Daarbij zij opgemerkt dat de rekenfout in de correctie voor het jaar 2000 (zie 2.15) ruimschoots wordt gecompenseerd door de niet-verantwoorde verkoop¬facturen (zie 2.8).
4.11. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur evenwel niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de winstcorrecties gebaseerd op de bevindingen tijdens het boekenonderzoek. Nadien zijn nog verkoopfacturen aangetroffen die niet in de administratie en in de aangiften zijn verantwoord, is nog nadere informatie van de Duitse autoriteiten ontvangen over in Duitsland aangehouden bankrekeningen, en zijn nog brieven van belanghebbendes boekhouder F ingekomen. Gelet op het een en ander kan geenszins worden gezegd dat de correcties willekeurig zijn vastgesteld. De aanslagen blijven derhalve in stand.
4.12. Het hoger beroep van belanghebbende inzake de belastingaanslagen dient derhalve ongegrond te worden verklaard.