Parketnummer: 24-001230-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-620197-06
Arrest van 8 juni 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 mei 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.I. Roos, advocaat te Almere.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte wegens het onder 1 primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van tweehonderdtwintig uren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof zal gelasten dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte zullen worden teruggegeven.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
De eerste rechter heeft op vordering van de officier van justitie toegelaten dat de tenlastelegging werd gewijzigd. Als gevolg van deze wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003, in de gemeente [gemeente], althans in de provincie Flevoland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) een voorwerp (te weten ongeveer 400.000,- euro aan contanten geld) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl verdachte en/of zijn mededaders wisten dat die 400.000 euro, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren van enig misdrijf, immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders op 22 april 2003, 400.000,- euro aan contanten gestort op rekeningnummer [rekeningnummer] (zijnde een rekening op naam van [medeverdachte];
althans indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003, in de gemeente [gemeente], althans in de provincie Flevoland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) een voorwerp (te weten ongeveer 400.000,- euro aan contanten geld) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl verdachte en/of zijn mededaders redelijkerwijs moesten vermoeden dat die 400.000 euro, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren van enig misdrijf, immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders op 22 april 2003, 400.000,- euro aan contanten gestort op rekeningnummer [rekeningnummer] (zijnde een rekening op naam van [medeverdachte].
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd (medeplegen van) witwassen. Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat - kort gezegd - allerminst vaststaat dat het door verdachte op 22 april 2003 op zijn rekening gestorte geld van enig misdrijf afkomstig is, terwijl verdachte niet wist van de (mogelijk) criminele herkomst van dat geld. Ter onderbouwing van die stelling hebben verdachte en zijn raadsman aangevoerd dat verdachte het geld door tussenkomst van [geldverstrekker 1] heeft geleend van ene [geldverstrekker 2] uit Oekraïne, en dat hij die lening bij akte heeft vastgelegd bij een notaris in [plaats]. Uit de omstandigheden dat de lening via de notaris liep, omdat verdachtes mededader ([mededader]) reeds eerder op soortgelijke wijze een lening had verkregen en omdat het geld op de eigen rekening van verdachte werd gestort vloeit volgens verdachte voort de aannemelijkheid dat hij niet wist dat zijn handelwijze mogelijk niet zou deugen.
Het hof overweegt het volgende:
De verklaring die verdachte over de herkomst van de door hem op zijn rekening gestorte bedrag van in totaal € 400.000,-- heeft gegeven houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
- verdachte wilde samen met [mededader] het pand waarin hun sportschool was gevestigd kopen;
- via [mededader] is verdachte in contact gekomen met een particulier ([geldverstrekker 1]) die iemand kende, te weten ene [geldverstrekker 2] uit Oekraïne, die bereid was om het gewenste bedrag aan hem te lenen. Het stellen van enige zekerheid was daartoe niet noodzakelijk en de bedongen rente was hoger dan wanneer het geld bij een reguliere bank zou zijn geleend;
- de voor verdachte onbekende [geldverstrekker 2] zou zijn geld hebben verdiend met de autohandel;
- verdachte heeft genoemde [geldverstrekker 2] nimmer ontmoet. Hij kreeg het geld voor het eerst tot zijn beschikking nadat de door hem geplaatste handtekening onder een zesregelige 'loan-agreement' door een notaris was gelegaliseerd. Het geld is noch door verdachte, noch door de notaris geteld;
- nadat de 'loan-agreement' was getekend en het geld (in contanten) was overhandigd is verdachte naar de bank gegaan om het geld op zijn rekening te zetten.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat onder voormelde omstandigheden niet alleen vaststaat dat het door verdachte geleende geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is, maar tevens dat verdachte wist van de onmiddellijke of middellijke criminele herkomst van dat geld. Immers, in de situatie waarin iemand die woont in Oekraïne bereid is om een geldbedrag van € 400.000,-- uit te lenen aan een hem volslagen onbekende derde die woont in Nederland, tegen een hogere dan gebruikelijke rente, waarbij geen enkele zekerheid voor die lening wordt verlangd, kan het naar het oordeel van het hof niet anders, dan dat sprake is van 'crimineel geld'. Voor verdachte komt daar nog bij dat hij niet bij een of meer reguliere bankinstellingen had ge?nformeerd naar de mogelijkheid om een lening van een dergelijke omvang te krijgen.
De kans dat er sprake zou zijn van een - welhaast als weldoener aan te duiden - onbekende die in de gegeven situatie zoveel geld met een legitieme afkomst beschikbaar wil stellen acht het hof verwaarloosbaar klein. Er is immers voor een bona fide geldverstrekker met eerlijk geld geen enkele reden om onnodig een dergelijk groot financieel risico te lopen.
De vaststelling van het hof dat het door verdachte geleende geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is, wordt naar het oordeel van het hof nog onderstreept door het volgende:
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij na zijn aanhouding op 21 juli 2006 geen afbetaling meer heeft gedaan op het op dat moment nog openstaande restant - waarvan verdachte ter terechtzitting de omvang overigens niet eens bij benadering wist aan te duiden - van de lening van € 400.000,--. Van de zijde van de geldverstrekker is desondanks nimmer enig bericht, enige betalingsherinnering of enige aanmaning aan verdachte verzonden.
Een dergelijke gang van zaken laat zich naar het oordeel van het hof niet anders verklaren dan dat een malafide geldverstrekker, die bereid was een risico te lopen door crimineel geld tegen een hogere dan gebruikelijke rente te legaliseren, de consequenties accepteert van het zich manifesteren van dat risico. Waar een bona fide geldverstrekker immers bij het uitblijven van afbetalingen zou overgaan tot aanmaningen en vervolgens gebruikelijke incassomaatregelen zou treffen, zal een malafide geldverstrekker incassomaatregelen achterwege laten om te vermijden dat hij de herkomst van zijn vermogen in rechte zou moeten verklaren. Het hof verwerpt daarom het verweer.
Ten aanzien van het verzoek van verdediging om, in geval van een bewezenverklaring, de genoemde [geldverstrekker 2] als getuige te horen overweegt het hof het volgende:
Hoewel onder de gegeven omstandigheden de situatie welhaast schreeuwt om een nadere verklaring van verdachte, komt verdachte desgevraagd - na zich in het voorbereidend onderzoek consequent op zijn zwijgrecht te hebben beroepen - niet veel verder dan het geven van min of meer ontwijkende antwoorden op de hem gestelde vragen over de geldlening, de gang van zaken daaromtrent en de huidige situatie. Mede in dit licht bezien alsook in het licht van hetgeen daaromtrent van de zijde van de verdediging is aangevoerd is het hof onvoldoende gebleken van de noodzaak om de genoemde getuige alsnog te horen. Het hof wijst dit verzoek daarom af.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1 primair:
hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp (te weten ongeveer 400.000,- euro aan contanten geld) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat die 400.000 euro, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren van enig misdrijf, immers hebben verdachte en zijn mededaders op 22 april 2003, 400.000,- euro aan contanten gestort op rekeningnummer [rekeningnummer] (zijnde een rekening op naam van [medeverdachte].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 1 primair: medeplegen van witwassen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een groot geldbedrag. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financi?le en economische verkeer aan. Het hof neemt verdachte deze ernstige misstap temeer kwalijk nu hij ten tijde van het maken daarvan werkzaam was bij de Koninklijke Marechaussee en onder meer belast was met het verrichten van politietaken. In die hoedanigheid mocht van de verdachte een hoger integriteits- en normbesef dan van een gemiddelde burger worden verwacht. Die verwachting heeft de verdachte ernstig beschaamd.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justiti?le Documentatie d.d. 17 februari 2010 niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld. Het hof heeft voorts gelet op hetgeen de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden en met hetgeen daaromtrent overigens uit het strafdossier is gebleken.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met het tijdsverloop. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat ten aanzien van de behandeling in hoger beroep geen sprake is van een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De redelijke termijn is met een jaar overschreden, en dientengevolge is strafvermindering op zijn plaats. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 20081 zal het hof de in beginsel op te leggen straf met 10% verminderen. Waar het hof in beginsel een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren passend en geboden acht, zal het nu een taakstraf voor de duur van tweehonderdzestien uren opleggen.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door de verdachte begane strafbare feiten van oordeel dat oplegging van de na te melden straf passend en geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdzestien uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdacht dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- een mobiele telefoon (GSM, merk Nokia, kleur zwart/blauw, inclusief oplader);
- een laptop (merk HP, inclusief voeding);
- een computer.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier.