ECLI:NL:GHARN:2010:BM6751

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR 523-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 2 juni 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte, geboren op 10 mei 1982, die verblijft in het huis van bewaring te Nieuwegein. Het hoger beroep was ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 12 mei 2010, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte was afgewezen. De verdachte had eerder op 21 april 2010 al hoger beroep ingesteld tegen een vergelijkbare beslissing van de rechtbank.

Tijdens de zitting in raadkamer heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het hoger beroep ontvankelijk is, omdat de tekst van artikel 406 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering herhaalde toepassing niet uitsluit. De advocaat-generaal daarentegen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte, met een beroep op artikel 87 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van het herhaalde beroep beoordeeld in het licht van het stelsel van rechtsmiddelen tegen beslissingen omtrent voorlopige hechtenis. Dit stelsel biedt de verdachte de mogelijkheid van hoger beroep, maar beperkt deze mogelijkheid om een vlotte en doelmatige voortgang van het vooronderzoek te waarborgen. Het hof heeft geoordeeld dat tegen beslissingen omtrent voorlopige hechtenis in beginsel slechts eenmaal hoger beroep openstaat, ook als het onderzoek ter terechtzitting al is aangevangen.

De wetgever heeft in beperkte gevallen hoger beroep opengesteld tegen beslissingen omtrent voorlopige hechtenis, maar het hof is van mening dat dit niet betekent dat de verdachte bij herhaling van tussenbeslissingen telkens recht heeft op hoger beroep. Het hof heeft daarom de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, en deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W. Hendrickx.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
pkn: 16-600032-10
avnr: 000523-13
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door
{verdachte},
geboren op 10 mei 1982,
verblijvende in het huis van bewaring te Nieuwegein.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te Utrecht van
12 mei 2010, houdende de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door mr W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, in raadkamer van heden.
Het hof heeft gezien bovengenoemde beschikking en de akte opgemaakt door de griffier bij die rechtbank van 14 mei 2010.
OVERWEGINGEN:
Op 21 april 2010 heeft het hof beslist op een eerder door de verdachte op de voet van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering ingesteld hoger beroep tegen een eerdere afwijzing door de rechtbank van een ter terechtzitting gedaan verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Daarom heeft het hof in raadkamer van heden de vraag aan de orde gesteld of het huidige (tweede) hoger beroep van verdachte tegen een vergelijkbare beslissing ontvankelijk is. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat dit wel het geval is, nu de tekst van artikel lid 2 van het Wetboek van Strafvordering herhaalde toepassing niet uitsluit. De advocaat-generaal heeft echter, met een beroep op artikel 87 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte.
Het hof beoordeelt de vraag naar de ontvankelijkheid van dit herhaalde beroep in het licht van het stelsel van rechtsmiddelen tegen beslissingen omtrent de voorlopige hechtenis. Dat stelsel kenmerkt zich daardoor dat, vanwege het ingrijpende karakter van het dwangmiddel van vrijheidsontneming, voor de verdachte enerzijds de mogelijkheid van hoger beroep is geschapen, doch dat daarbij anderzijds, vanuit een oogpunt van eisen van een vlotte en doelmatige voortgang van het vooronderzoek slechts in beperkte mate de mogelijkheid van hoger beroep is geopend. Een van de beperkingen is dat tegen onderscheidene beslissingen omtrent voorlopige hechtenis in beginsel slechts eenmaal hoger beroep openstaat. Het hof is van oordeel dat deze afwegingen mede gelden ingeval het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg al wel is aangevangen doch nog niet is afgesloten. In deze fase heeft de wetgever – met doorbreking van het zogenaamde concentratiebeginsel, dat inhoudt dat van tussenuitspraken geen tussentijds hoger beroep openstaat - in een wederom beperkt aantal gevallen hoger beroep op de voet van artikel 406 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering opengesteld tegen beslissingen omtrent de voorlopige hechtenis. De belangrijkste reden daarvoor is dat de verdachte, die wellicht in het vooronderzoek nog geen mogelijkheid heeft gehad een beslissing omtrent de toepassing van de voorlopige hechtenis aan de hoger beroepsrechter voor te leggen, deze mogelijkheid alsnog behoort te hebben nadat het onderzoek ter terechtzitting reeds is aangevangen. Uit deze ratio van de regeling van artikel 406 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering vloeit niet voort dat de verdachte bij herhaling van tussenbeslissingen van de zittingsrechter over de voorlopige hechtenis telkens recht op hoger beroep zou dienen te hebben. Het hof acht op dit punt een analoge toepassing van artikel 87 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering veeleer aangewezen. Het hof zal daarom verdachte niet ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in artikel 87 van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING:
Het hof verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Aldus gegeven op 2 juni 2010 door mrs C. Caminada, voorzitter, A.E. Harteveld en J.H.M. Zwinkels, raadsheren, in tegenwoordigheid van M. van Dijk, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.