ECLI:NL:GHARN:2010:BM6048

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001584-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na intern onderzoek door politieorganisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. Het hof oordeelt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, ondanks dat er een intern onderzoek door de politieorganisatie heeft plaatsgevonden. Dit interne onderzoek, waarbij heimelijk camera's zijn gebruikt, werd niet als een opsporingshandeling beschouwd, waardoor de artikelen 126g en 126k van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing zijn. De korpsleiding heeft de nodige zorgvuldigheid betracht en de omstandigheden van de zaak rechtvaardigen het gebruik van camerabeelden in het kader van het interne onderzoek.

De zaak begon met een aangifte van diefstal door een medewerker van de politie, die meldde dat er geld uit een geldbakje op het politiebureau verdween. Na een intern onderzoek, dat op 23 juni 2007 werd ingesteld, zijn heimelijk camera's geplaatst om de diefstal te onderzoeken. Het hof concludeert dat er tot 20 juni 2007 geen sprake was van een opsporingsonderzoek, maar van een intern onderzoek, wat de politieorganisatie als werkgever rechtvaardigde om deze stappen te ondernemen.

Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de politierechter, die het openbaar ministerie niet-ontvankelijk had verklaard, en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Zwolle-Lelystad voor verdere afdoening, waarbij het hof benadrukt dat de procedurele waarborgen in acht moeten worden genomen en dat de verdachte opnieuw moet worden opgeroepen voor het onderzoek.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001584-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-461079-07
Arrest van 21 mei 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 juni 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft het openbaar ministerie bij het vonnis niet-ontvankelijk verklaard, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 5 juni 2009 en 7 mei 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg d.d. 7 november 2007 en d.d. 27 mei 2008.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in de vervolging en de zaak zal terugverwijzen naar de rechtbank Zwolle-Lelystad voor verdere afdoening.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting d.d. 5 juni 2009 betoogd dat er geen sprake is geweest van stelselmatige observatie. Voorts heeft hij gesteld dat uit de manier van werken (te weten: het wissen van camerabeelden indien [betrokkene] geen melding deed dat hij geld miste) niet kan volgen dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen van de opsporingsambtenaren. Voorts heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting d.d. 7 mei 2010 in aanvulling hierop betoogd dat uit de aanvullende stukken het verschil tussen het interne en strafrechtelijke onderzoek nadrukkelijk naar voren komt. Er blijkt duidelijk van een omslagpunt, namelijk de dag waarop de officier van justitie wordt geïnformeerd over het verrichte interne onderzoek en de verdachte die uit dat onderzoek naar voren is gekomen. De officier van justitie droeg vooraf geen kennis van het plaatsen van de camera('s). Aldus dient het openbaar ministerie ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 juni 2009 heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat er sprake is geweest van een dermate ernstige schending in het vooronderzoek dat ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) het de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tot gevolg dient te hebben. Vanaf het begin af aan is er sprake van een opsporingsonderzoek geweest, waarbij gebruik is gemaakt van de bevoegdheid ex artikel 126k Sv. Voorts heeft de politieorganisatie strafbaar gehandeld door overtreding van artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr). Daarnaast is het gebruik van camera's disproportioneel en in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. Ten slotte betreffen de opnames slechts geringe tijdspannes en ontbreken opnames van de periodes dat cliënt stelt het geld te hebben teruggelegd, aldus is verdachte de mogelijkheid ontnomen om met ontlastend bewijs zijn stelling te staven.
In aanvulling hierop heeft de raadsman ter terechtzitting d.d. 7 mei 2010 aangevoerd dat al op 1 maart 2007 de naam van [verdachte] wordt genoemd als verdachte, en dat er sprake is van diefstal/verduistering. Als [verdachte] niet meteen verdachte is, dan is hij dat toch zeker heel snel. Aldus is sprake van een opsporingsonderzoek in de zin van artikel 132a Sv. De politie kan zich niet verschuilen achter interne richtlijnen, de formele wetgeving prevaleert altijd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 23 juni 2007 doet [betrokkene] aangifte van diefstal. [betrokkene] is de beheerder van een geldbakje, welk bakje in de keuken van het politiebureau aan de [straat] te [plaats] staat. In dit geldbakje moet geld gedeponeerd worden indien iemand iets koopt uit de vriezer. [betrokkene] stelt dat na 21 februari 2007 met regelmaat geld uit het geldbakje verdween. Als er een bankbiljet was verdwenen meldde hij dit bij [getuige 1], werkzaam bij [organisatie][regio][organisatie], en [getuige 2], hoofdinspecteur van politie, teamchef [bureau]
[getuige 2] heeft verklaard dat [berokkene] in februari 2007 haar meldde dat er geld verdween uit het betreffende geldbakje. Zij had geen idee wie verantwoordelijk was voor de diefstal. [getuige 2] heeft toen contact gezocht met [organisatie]. Vervolgens heeft - zo blijkt uit het aanvullend proces-verbaal d.d. 9 juli 2009 (bijlage 3) - [getuige 3], directeur bedrijfsvoering politie [regio], in maart 2007 schriftelijk kenbaar gemaakt dat - gelet op de informatie binnengekomen bij [organisatie] - in het kader van de Regeling Onderzoeken door de Korpsleiding politie [regio], een intern onderzoek is ingesteld naar mogelijk diefstal van geld in het [bureau]. In dit kader is vervolgens - onder verwijzing naar appendix 1 bij de handleiding Interne onderzoeken politie [regio] - gebruik gemaakt van heimelijk opgenomen camerabeelden, aldus [getuige 3].
Verbalisanten T-46 en T-47, opsporingsambtenaar bij de [politieregio], hebben op 18 maart 2007 op verzoek van het [organisatie] een observatiecamera geplaatst gericht op en rond het geldbakje in de keuken. Door T-47 werden ter plaatse op 14 juni 2007 een tweede en derde camera geïnstalleerd. Op basis van de camerabeelden is de verdenking van diefstal uit het geldbakje jegens onder meer verdachte ontstaan. Daarop is melding gedaan bij de officier van justitie en is het opsporingsonderzoek opgestart. In dat kader zijn de camerabeelden voor zover nog aanwezig aan het openbaar ministerie ter beschikking gesteld.
Uit de Handleiding interne onderzoeken blijkt het volgende (aanvullend proces-verbaal d.d. 9 juli 2009, bijlage 2) :
'Een intern onderzoek wordt ingesteld na opdracht van een lid van de korpsleiding. (...) Het onderzoek wordt door [organisatie] uitgevoerd. (...)
De ambtenaar die onderwerp is van een intern onderzoek, is in dat onderzoek geen verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering; de daarmee samenhangende bescherming is daarom ook niet op hem van toepassing. (...)
Een intern onderzoek is primair een zaak tussen de werkgever en de werknemer. (...)
Appendix 1. Gebruik camera-opnames
De Korpsleiding behoudt zich het recht voor om ten behoeve van de waarheidsvinding in interne onderzoeken heimelijk opnames te maken. (...) indien:
* het vermoeden bestaat dat het vermeende laakbaar handelen van medewerkers niet op een andere wijze kan worden vastgesteld dan door middel van heimelijk geplaatste camera's
* het vermeende laakbaar handelen van dien aard is dat dit de inzet van deze camera's rechtvaardigt (...)
Mochten geen laakbare gedragingen op de opnames te zien zijn, dan zullen deze opnames worden gewist.(...)
Voorts zullen gemaakte opnames ter beschikking worden gesteld aan het Openbaar Ministerie indien blijkt dat alsnog een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld naar het handelen van een betrokken medewerker van de politie [regio].'
Voorts blijkt uit het aanvullend proces-verbaal d.d. 9 juli 2009 (bijlage 1) dat [getuige 3] het openbaar ministerie eerst op 20 juni 2007 over deze zaak heeft ge?nformeerd. Zij heeft de zaak besproken met de officier van justitie, [naam].
Het hof is van oordeel dat tot 20 juni 2007 geen sprake is geweest van handelen in het kader van de opsporing. De politieorganisatie als werkgever had, gelet op de concrete 'verdenking', een rechtmatig belang en het stond haar derhalve vrij om intern onderzoek te verrichten teneinde te achterhalen hoe de kastekorten konden ontstaan.
Hierbij neemt het hof in aanmerking dat een dergelijk onderzoek door de politieorganisatie bijzondere zorgvuldigheid vereist, opdat een intern onderzoek en een (eventuele) opsporingstaak niet door elkaar lopen.
Het hof stelt vast dat in ieder geval tot aan 20 juni 2007 sprake is geweest van een intern onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van heimelijk geplaatste camera's als voormeld volgens vooraf vastgesteld en bekend verondersteld beleid en procedures. Aldus heeft de korpsleiding van de politie [regio] als werkgever de nodige zorgvuldigheid betracht die van een politieorganisatie mag worden verwacht.
Het hof overweegt voorts dat nu er sprake is geweest van een intern onderzoek de artikelen 126g en 126k Sv niet van toepassing zijn. Immers deze bepalingen zien uitsluitend op het reguleren van het ingrijpen van de overheid in de persoonlijke levenssfeer van burgers in het kader van een opsporingsonderzoek.
Dat de opgenomen camerabeelden niet over de gehele periode bewaard zijn gebleven, brengt op zichzelf niet mee dat het openbaar ministerie in de vervolging niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
Eventuele overtreding van artikel 139f Sr door een politieorganisatie optredend als werkgever en gepleegd in het kader van een intern onderzoek als in casu, leidt in beginsel niet tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zodat ook dit verweer dient te worden verworpen.
Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging;
verwijst de zaak naar de rechtbank Zwolle-Lelystad, teneinde, met inachtneming van dit arrest, na hernieuwde oproeping van de verdachte het onderzoek opnieuw aan te vangen en deze zaak voor wat betreft die feiten op de bestaande dagvaarding opnieuw te berechten en af te doen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. J.A. Wiarda buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.