Parketnummer: 24-002801-06
Parketnummers eerste aanleg: 07-460497-06 en 07-400161-06
Arrest van 21 mei 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 november 2006 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 07-460497-06 en 07-400161-06 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
ter terechtzitting van 25 oktober 2007, 8 februari 2008 en 10 september 2009 wel, maar ter terechtzitting van 10 mei 2010 niet verschenen. Wel verschenen is mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, als raadsman van verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 231 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 14 april 2006 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een mes, althans een dergelijk voorwerp, in een hand op korte afstand van die [slachtoffer 1] gestaan en/of met dat mes steekbewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Vieze verrader, ik schiet je familie dood" en/of "Als ik je tegen kom, rijd ik je plat en ik sla je in elkaar", althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2006 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een toegangsdeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een mes, althans een dergelijk voorwerp, tegen en/of door die ruit te slaan;
Zaak B
1.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 10 juli 2006 in de gemeente [gemeente] meermalen opzettelijk mishandelend zijn echtgenote (te weten [slachtoffer 2]) en/of zijn kind (te weten [slachtoffer 3]), heeft geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2006 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes gericht en/of gericht gehouden naar die [slachtoffer 2] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
1.
hij op 14 april 2006 te [plaats] M.[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes in een hand op korte afstand van die [slachtoffer 1] gestaan en heeft verdachte die [slachtoffer 1] woorden van dreigende aard of strekking toegevoegd;
2.
hij op 14 april 2006 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan [bedrijf], heeft vernield door met een mes door die ruit te slaan;
Zaak B
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 mei 2002 tot en met 10 juli 2006 in de gemeente [gemeente] meermalen opzettelijk mishandelend zijn echtgenote (te weten [slachtoffer 2]), heeft geslagen, gestompt en geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 10 juli 2006 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes gericht op die [slachtoffer 2] en deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik vermoord je".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
zaak A
onder 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
onder 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
zaak B
onder 1:
mishandeling begaan tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd;
onder 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door J.M.J.F. Offermans, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, op 6 oktober 2006 naar aanleiding van de in zaak B ten laste gelegde feiten een psychiatrisch rapport opgemaakt. De deskundige komt hierin tot de conclusie dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van cannabisafhankelijkheid en van een persoonlijk-heidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken. Volgens de deskundige is verdachte in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid te bepalen. De in zaak B ten laste gelegde feiten kunnen de verdachte dan ook in enigszins verminderde mate worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaren schuldig gemaakt aan bij herhaling gepleegde mishandeling van zijn toenmalige echtgenote, aangeefster [slachtoffer 2]. Hij heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Ter terechtzitting van het hof op 10 mei 2010 is gebleken hoezeer het aangeefster nog emotioneert om terug te denken aan die periode en hoe moeilijk zij het er nog steeds mee heeft.
Op 10 juli 2006 heeft verdachte aangeefster [slachtoffer 2] met de dood bedreigd door een mes op haar te richten en haar de woorden "ik vermoord je" toe te voegen. Eerder dat jaar, op 14 april 2006, had verdachte aangever [slachtoffer 1], in het kader van verhaal halen, ook al met een mes bedreigd. Met zijn handelen heeft verdachte bij zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht.
Tot slot heeft verdachte zich op 14 april 2006 schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van woning-stichting [bedrijf] en heeft deze financieel nadeel berokkend.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 februari 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft voorts meegewogen de hiervoor genoemde conclusie dat verdachte de onder B bewezen verklaarde feiten in enigszins verminderde mate worden toegerekend.
Het hof houdt tot slot rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting van het hof is gebleken. De raadsman van verdachte heeft te kennen gegeven dat verdachte ongeveer vier maanden geleden een hersenbloeding heeft gekregen, waardoor hij een tijd in coma heeft gelegen. Toen verdachte was bijgekomen, bleek dat hij volledig verlamd was en - voor zover mogelijk - opnieuw zal moeten leren spreken. Thans is verdachte aan het revalideren. De uitkomst van dit revalidatieproces is tot op heden onbekend.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Gelet echter op de recent sterk gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte zal het hof daarom thans volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel - vastgesteld op 52 in plaats van 51 dagen - gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. Omdat het hof geen werkstraf zal opleggen, wordt het door de raadsman ter terechtzitting van het hof d.d. 10 mei 2010 gedane voorwaardelijke verzoek tot aan-houding voor bepaalde tijd afgewezen, nu het hof inwilliging van dat verzoek niet nood-zakelijk acht.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdtweeëndertig dagen;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van honderdtachtig dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. P. Koolschijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.