ECLI:NL:GHARN:2010:BM4923

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
GBM P10/0099
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot verlenging van de gedragsbeïnvloedende maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 februari 2010, die de verlenging van de gedragsbeïnvloedende maatregel van de betrokkene met negen maanden had goedgekeurd. De officier van justitie had de vordering tot verlenging niet tijdig ingediend, zoals vereist door artikel 77 wd, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat de vordering niet binnen de wettelijke termijn was ingediend, maar dat deze wel binnen een redelijke termijn was ingediend. Het hof kwam echter tot de conclusie dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de verlenging van de maatregel eisten, ondanks de positieve ontwikkeling van de betrokkene. Het hof merkte op dat de begeleiding door reclasseringsinstanties niet adequaat was en dat er geen concrete plannen waren voor verdere behandeling van de betrokkene. Gezien deze omstandigheden verklaarde het hof het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vordering tot verlenging van de maatregel. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd.

Uitspraak

GBM P10/0099
Beslissing d.d. 4 mei 2010
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonadres en –plaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
24 februari 2010, houdende verlenging van de gedragsbeïnvloedende maatregel met een termijn van negen maanden.
Overwegingen:
- Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken en hetgeen de getuige-deskundige ter zitting in hoger beroep heeft verklaard en daar het tot een andere beslissing komt.
- Met de raadsvrouw van betrokkene is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot verlenging van de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: de maatregel). Daartoe overweegt het hof als volgt.
- Artikel 77 wd, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de rechter de termijn van de maatregel, op vordering van het openbaar ministerie, eenmaal kan verlengen voor ten hoogste dezelfde tijd als waarvoor de maatregel was opgelegd, indien het gedrag van de veroordeelde daartoe aanleiding geeft en verlenging in het belang is van de ontwikkeling van de veroordeelde. Niet eerder dan twee maanden en niet later dan een maand voor het tijdstip waarop de maatregel door tijdsverloop zal eindigen, kan het openbaar ministerie een vordering indienen tot verlenging van de maatregel. Een vordering als bedoeld in het eerste lid, die later dan een maand voor het tijdstip waarop de maatregel door tijdsverloop zal eindigen, doch binnen een redelijke termijn is ingediend, is volgens het tweede lid niettemin ontvankelijk, indien er bijzondere omstandigheden zijn waardoor de verdere ontwikkeling van de jeugdige de verlenging van de maatregel eist.
- De maatregel is aan betrokkene opgelegd voor de duur van negen maanden bij de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 februari 2009. Na het onherroepelijk worden van deze uitspraak is de maatregel met ingang van 10 maart 2009 ten uitvoer gelegd. Dit betekent dat de maatregel op 10 december 2009 door tijdsverloop zou eindigen. De officier van justitie heeft de vordering tot verlenging van de maatregel op 1 december 2009 ingediend. Het hof stelt vast dat de verlengingsvordering niet binnen de wettelijke termijn is ingediend. Naar het oordeel van het hof is echter sprake van een redelijke termijn als hierboven bedoeld nu de vordering is ingediend voor het tijdstip waarop de maatregel door tijdsverloop zou eindigen, de vertraging slechts 21 dagen bedroeg en niet is gesteld of gebleken dat die vertraging afbreuk heeft gedaan aan enig belang van betrokkene.
- In tegenstelling tot de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als hierboven bedoeld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat betrokkene zich in positieve zin heeft ontwikkeld en dat hij over het algemeen heeft voldaan aan de voorwaarden die aan hem zijn gesteld. Het cannabisgebruik van betrokkene acht het hof wel zorgelijk. Het hof constateert echter dat er naar aanleiding van de hoge scores van betrokkene op de urinecontroles en zijn gebrekkige medewerking aan die controles voor de betrokken hulpverleningsinstanties kennelijk geen aanleiding is geweest om de drugsproblematiek van betrokkene aan te pakken. Er bestaan ook geen concrete plannen om dit in de komende periode alsnog te doen. Het is evenmin gebleken dat er concrete plannen bestaan om betrokkene binnenkort alsnog een agressie regulatie training te laten volgen. Het hof verwacht niet dat de begeleiding van betrokkene door reclasseringsinstanties nu nog een wezenlijke bijdrage zal kunnen leveren aan zijn verdere ontwikkeling, te meer daar de begeleiding van betrokkene door de jeugdreclassering al geruime tijd geleden is beëindigd en de overdracht naar de reclassering voor volwassenen nog altijd moet plaatsvinden. Het hof merkt in dit verband op dat het de hele gang van zaken bij de tenuitvoerlegging van de maatregel (het niet aanbieden van de agressie regulatie training, het niet continueren van de begeleiding door de (jeugd)reclassering en het niet adequaat reageren op de toch duidelijke signalen voor het misbruik van cannabis) hoogst onbevredigend vindt. Mede gelet op de beperkte tijd die thans nog resteert bij een eventuele verlenging van de maatregel met de maximale termijn van negen maanden, oordeelt het hof op grond van het voorgaande dat er geen bijzondere omstandigheden zijn waardoor de verdere ontwikkeling van de jeugdige de verlenging van de maatregel eist. Naar het oordeel van het hof dient het openbaar ministerie derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard in de verlengingsvordering.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 februari 2010 met betrekking tot de betrokkene [betrokkene].
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vordering strekkende tot verlenging van de gedragsbeïnvloedende maatregel.
Aldus gedaan door
mr J.A.W. Lensing als voorzitter,
mr J.I.M.W. Bartelds en mr C.H.B. Winters als raadsheren,
en drs. J. Boon en drs. R. Poll als raden,
in tegenwoordigheid van mr R. Hermans als griffier,
en op 4 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.