ECLI:NL:GHARN:2010:BM4601

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003111-06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in vuurwerkzaak wegens onduidelijkheid gevarenzone

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was eerder veroordeeld voor het niet naleven van voorschriften uit het Vuurwerkbesluit, specifiek met betrekking tot de aanwezigheid van publiek binnen de gevarenzone tijdens het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte zou vrijspreken van het primair ten laste gelegde en hem subsidiair zou veroordelen tot een geldboete van € 1000,00, met een voorwaardelijke straf van 20 dagen hechtenis en een proeftijd van twee jaar.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte ontkend dat er publiek binnen de gevarenzone aanwezig was. Hij stelde dat de afzetting op een grotere afstand was opgesteld dan voorgeschreven, waardoor de aanwezigen zich niet binnen de gevarenzone bevonden. De toezichthouders van de provincie Flevoland, die verantwoordelijk waren voor het toezicht op de naleving van de vergunning, hebben verklaard dat het onduidelijk was waar de gevarenzone eindigde. Het hof concludeerde dat, gezien deze onduidelijkheid, niet bewezen kon worden dat de mensen binnen de afzetting zich ook daadwerkelijk binnen de gevarenzone bevonden.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afbakening van gevarenzones bij evenementen waarbij vuurwerk wordt ontstoken, en de noodzaak voor toezichthouders om deze zones nauwkeurig te meten en te communiceren. Het arrest is gewezen door een collegiaal hof, waarbij de voorzitter en de andere rechters in meerderheid tot deze beslissing zijn gekomen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003111-06
Parketnummer eerste aanleg: 07-995345-06
Arrest van 18 mei 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 december 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.H. Edens, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken, het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een geldboete van
€ 1000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
verdachte op 8 oktober 2005, in de gemeente [gemeente], terwijl [bedrijf] degene was aan wie door de Staatssecretaris voor Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op 21 januari 2005 een vergunning was verleend voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zich niet heeft gehouden aan de voorschriften bedoeld in het derde en/of vierde lid van artikel 3.3.2 Vuurwerkbesluit, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen aldaar in strijd met voorschrift C 10 van die vergunning er niet voor gezorgd dat (tijdens het tot ontbranding brengen van bedoeld vuurwerk) binnen de gevarenzone geen publiek aanwezig was;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf] op 8 oktober 2005, in de gemeente [gemeente], als degene aan wie door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op 21 januari 2005 een vergunning was verleend voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, al dan niet opzettelijk, zich niet heeft gehouden aan de voorschriften bedoeld in het derde en/of vierde lid van artikel 3.3.2 Vuurwerkbesluit, immers heeft [bedrijf] toen aldaar in strijd met voorschrift C 10 van die vergunning er niet voor gezorgd dat (tijdens het tot ontbranding brengen van bedoeld vuurwerk) binnen de gevarenzone geen publiek aanwezig was, tot welk(e) door [bedrijf] begane bovenomschreven feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven en/of aan welke door [bedrijf] begane bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Vrijspraak
Verdachte ontkent dat er publiek binnen de gevarenzone aanwezig was tijdens het tot ontbranding brengen van het vuurwerk. Volgens verdachte stond er inderdaad een aantal mensen binnen de afzetting, maar aangezien de afzetting op een ruimere afstand was opgesteld dan voorgeschreven, bevonden deze mensen zich niet binnen de gevarenzone.
De beide toezichthouders in dienst van de provincie Flevoland, die de betreffende avond belast waren met het toezicht op de naleving van de voorschriften bij de verstrekte vergunning, hebben ter terechtzitting van hof een verklaring afgelegd. Uit de verklaringen van deze toezichthouders valt niet af te leiden vanaf welk punt zij de gevarenzone hebben uitgemeten en waar die gevarenzone dus eindigde.
Het hof is van oordeel dat, nu niet duidelijk is geworden waar de gevarenzone eindigde, niet bewezen kan worden dat de mensen die zich binnen de afzetting bevonden, zich ook binnen de gevarenzone bevonden. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem ten laste gelegde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S. Zwerwer, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. Lahuis en mr. Wiarda beiden voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.