ECLI:NL:GHARN:2010:BM4551

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002949-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-naleving van procesregels

In deze zaak heeft de raadsman van de verdachte schriftelijk hoger beroep ingesteld, maar dit bleek niet op de voorgeschreven wijze te zijn gedaan. De raadsman had niet vermeld dat hij door de verdachte was gevolmachtigd om het hoger beroep in te stellen, en er ontbrak een adres voor de verzending van de appeldagvaarding. Het Gerechtshof Arnhem heeft op 17 mei 2010 geoordeeld dat de verdachte niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep, ondanks dat het beroep tijdig was ingesteld. De rechtbank Zwolle-Lelystad had de verdachte eerder veroordeeld voor misdrijven en een overtreding, en de advocaat-generaal vorderde dat het hof de verdachte niet ontvankelijk zou verklaren in het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de raadsman op 13 november 2009 een faxbericht naar de griffie van de rechtbank heeft gestuurd, waarin hij namens de verdachte hoger beroep instelde. Echter, de vereiste elementen voor een geldige volmacht ontbraken. De wet vereist dat een advocaat die namens een verdachte hoger beroep instelt, dit doet met een schriftelijke volmacht die aan bepaalde eisen voldoet. Het hof concludeert dat de raadsman niet aan deze eisen heeft voldaan, waardoor het hoger beroep niet op de juiste wijze is ingesteld.

De raadsman heeft geprobeerd te betogen dat hij had mogen vertrouwen op informatie van een griffiemedewerker, maar het hof oordeelt dat een professionele procespartij de wettelijke vereisten moet respecteren. De uitspraak van het hof is dat de verdachte niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, omdat het hoger beroep weliswaar tijdig, maar niet op de voorgeschreven wijze is ingesteld. Het hof heeft de zaak op basis van de processtukken en de ter terechtzitting naar voren gebrachte argumenten beoordeeld en komt tot de conclusie dat de vordering van de advocaat-generaal terecht is.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002949-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-607234-09
Arrest van 17 mei 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 november 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.L. Leefers, advocaat te Bussum.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven en een overtreding veroordeeld tot straffen, een beslissing genomen over het inbeslaggenomen voorwerp en op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte niet ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, nu dit niet op de voorgeschreven wijze is ingesteld.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Ter terechtzitting van het hof van 3 mei 2010 heeft het onderzoek zich beperkt tot de vraag of de raadsman het hoger beroep op de in artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven wijze heeft ingesteld.
Het hof overweegt daarover het navolgende.
Ingevolge artikel 449, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt - voor zover de wet niet anders bepaalt - hoger beroep ingesteld door een verklaring, af te leggen door diegene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht dat het betreffende vonnis heeft gewezen. Uit het eerste lid van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat dit rechtsmiddel ook kan worden aangewend door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt,
bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij
bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
Uit de tekst van artikel 450, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering blijkt niet dat ook een door verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat een bijzondere schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker kan geven om namens verdachte hoger beroep in te stellen.
Gelet op hetgeen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet stroomlijnen hoger beroep is opgenomen en de gang van zaken in de rechtspraktijk, heeft de Hoge Raad bij arrest van 22 december 2009 (LJN: BJ7810) - onder meer - overwogen dat een door verdachte bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat op de wijze van artikel 450, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, hoger beroep kan instellen. De schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker hiertoe machtigt moet dan echter voldoen aan de in artikel 450, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafvordering, (nader) geformuleerde eisen. Deze houden in dat de schriftelijke volmacht van de advocaat aan de griffiemedewerker de navolgende drie elementen dient te bevatten.
1. Een verklaring van de advocaat dat hij door verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het
instellen van hoger beroep (ingevolge artikel 450, eerste lid, onder a).
2. Een verklaring van de advocaat dat de verdachte instemt met het door de griffiemedewerker
aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep
(ingevolge artikel 450, derde lid).
3. De vermelding van het door verdachte opgegeven adres, waarnaar een afschrift van de
appeldagvaarding kan worden gezonden (ingevolge artikel 450, derde lid).
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, stelt het hof in het onderhavige geval de navolgende gang van zaken vast.
Verdachte is bij vonnis van 12 november 2009 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, op tegenspraak veroordeeld. Na overleg met zijn cliënt heeft de raadsman op 13 november 2009 een faxbericht gestuurd, tevens per gewone post verzonden, naar de griffie van voornoemde rechtbank, waarvan de inhoud luidt:
"In bovengemelde zaak stel ik namens cliënt, [verdachte], geboren op [1979], hoger beroep in en verzoek u de betreffende akte op te maken en een afschrift toe te zenden."
De griffie te Lelystad heeft daarop een akte rechtsmiddel opgemaakt, welke gedateerd is op 13 november 2009.
Gelet op hetgeen hiervoor is uiteengezet, moet worden geconcludeerd dat het bericht van de raadsman van 13 november 2009 aan geen van de drie voornoemde aan een schriftelijke volmacht te stellen eisen voldoet. De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof niet betwist dat hij die drie elementen niet in zijn brief en faxbericht heeft vermeld. Het hof kan dan ook tot geen ander oordeel komen dan dat verdachte, conform de vordering van de advocaat-generaal, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep.
Het hof stelt vast dat zich een tweede, door de griffie te Lelystad opgestelde akte rechtsmiddel in het dossier bevindt. Kennelijk is met het opmaken van deze tweede akte beoogd aan de hiervoor gestelde eis onder (1) te laten voldoen. Dit maakt het oordeel van het hof echter niet anders. Laatstgenoemde -tweede - akte is eveneens voorzien van de datumopmaak van 13 november 2009, doch op de akte is tevens vermeld "Afschrift verzonden aan de OvJ op 12-2-10".
Onbetwist is dat deze tweede akte ruimschoots na het verstrijken van de appeltermijn is opgesteld.
Bovendien herstelt deze tweede akte niet de resterende genoemde verzuimen, namelijk dat de schriftelijke volmacht niet aan de hiervoor genoemde eisen (2) en (3) voldoet.
Bij brief van 19 april 2010 is van de zijde van het ressortsparket te Leeuwarden navraag gedaan omtrent de gang van zaken bij de rechtbank Zwolle-Lelystad. Bij brief van 21 april 2010 heeft de voorzitter van de strafsector van genoemde rechtbank laten weten dat in februari 2010 op verzoek van mr. Leefers, na telefonisch overleg tussen hem en de griffie, een andere advocaat ter griffie de (tweede) akte rechtsmiddel heeft laten opmaken.
Deze tweede akte is op 12 februari 2010 in afschrift aan de officier van justitie gezonden. De raadsman heeft zijn aandeel in de gang van zaken betwist. Wat er zij van deze gang van zaken, het hof ziet geen noodzaak ter zake vaststellingen te doen, nu zulks voor de door het hof te nemen beslissing niet relevant is.
Verdachtes raadsman heeft zich in zijn ter terechtzitting van het hof overgelegde pleitnota beroepen op een telefonisch contact met een griffiemedewerker. Volgens de raadsman zou zij hem hebben gezegd dat het niet noodzakelijk was (naar het hof begrijpt: naar de griffie van de rechtbank in nevenvestigingsplaats Lelystad) te komen en dat een verzoek van een advocaat per brief om het hoger beroep in te stellen voldoende was. Deze medewerkster heeft hem medegedeeld dat deze gang van zaken reeds langere tijd werd toegepast in Lelystad en dat dit veelvuldig geschiedde, aldus de raadsman. Vervolgens heeft de raadsman op 13 november 2009, zowel per brief als per fax, hoger beroep ingesteld bij de griffie van voornoemde rechtbank, met het verzoek de akte op te maken.
Volgens de raadsman had hij op de juistheid van de mededeling van de griffiemedewerkster mogen vertrouwen. Een eventueel verzuim zou hem op grond daarvan niet tegengeworpen mogen worden.
Het hof is evenwel van oordeel dat dit standpunt slechts verdedigbaar is in een situatie waarin verdachte zelf, dan wel een niet professionele procespartij namens verdachte hoger beroep instelt.
Een professionele procespartij behoort, indien hij per faxbericht of brief namens zijn cliënt hoger beroep wenst in te stellen, de eisen voortvloeiend uit het gestelde in artikel 450, leden 1 en 3 Wetboek van Strafvordering in acht te nemen. Daaraan is in casu niet voldaan.
Ook de overige, in dit verband door de raadsman gevoerde verweren treffen geen doel, nu hij zich daarbij baseert op inmiddels niet langer vigerende jurisprudentie, zoals deze heeft gegolden tot 1 maart 2007, tot aan de invoering van de Wet stroomlijnen hoger beroep.
Dat geldt mutatis mutandis voor het door de raadsman gevoerde verweer dat de Hoge Raad pas 22 december 2009, derhalve na het door de raadsman op 13 november 2009 ingestelde hoger beroep, een nadere uitleg heeft gegeven over de praktische implicaties van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering, nu dit artikel reeds van kracht is sinds 1 maart 2007.
Alles afwegende stelt het hof vast dat het namens verdachte ingestelde beroep weliswaar tijdig, doch niet op de in artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven wijze is ingesteld. Het hof zal verdachte daarom niet ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.