ECLI:NL:GHARN:2010:BM4237

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001345-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontreiniging oppervlaktewateren door rechtspersoon met ijzerrijk grondwater

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het opzettelijk verontreinigen van oppervlaktewater door ijzerrijk grondwater in de Wisenttocht te lozen zonder vergunning. De economische politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 550,-. De advocaat-generaal had in hoger beroep een hogere boete van € 1.000,- gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden ontslagen van rechtsvervolging op basis van overmacht, omdat de omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door schadelijke stoffen in het oppervlaktewater te brengen, wat in strijd is met de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De straf is gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 550,-, waarbij het hof ook rekening hield met een eerdere veroordeling van de verdachte. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor het hoger beroep was overschreden, maar dit werd gecompenseerd door de vaststelling van de verdragsschending.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001345-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-995084-07
Arrest van 12 mei 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 april 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [gemachtigde], bestuurder van verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een overtreding veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem ten laste gelegde tot een geldboete van € 1.000,-.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 10 juli 2007 in de gemeente [gemeente], zonder vergunning, al dan niet opzettelijk, met behulp van een werk, te weten een overstort, een hoeveelheid ijzerrijk grondwater, zijnde (een) afvalstof(fen), verontreinigende en/of schadelijke stof(fen) heeft gebracht in [water], zijnde een oppervlaktewater.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 10 juli 2007 in de gemeente [gemeente], zonder vergunning, opzettelijk, met behulp van een werk, te weten een overstort, een hoeveelheid ijzerrijk grondwater, zijnde een verontreinigende en schadelijke stof heeft gebracht in [water], zijnde een oppervlaktewater.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid
De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van overmacht-noodtoestand. De kraanmachinist in dienst van verdachte is genoodzaakt geweest een overstort te forceren, teneinde te voorkomen dat een medewerker van het bedrijf in een werksleuf, die vol water liep, in problemen zou komen.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat voor de aanvaarding van een beroep op overmacht moet zijn gebleken van een concrete situatie van absolute overmacht of van een concrete (acute) noodsituatie waarin van de verdachte in redelijkheid niet verlangd kon worden dat zij anders zou handelen dan zij heeft gedaan.
Op grond van hetgeen namens verdachte is aangevoerd, acht het hof het beroep op overmacht onvoldoende door feiten en omstandigheden onderbouwd, terwijl ook overigens niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van het onderhavige feit van overmacht-noodtoestand sprake was.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook voor het overige niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij werkzaamheden opzettelijk met behulp van een overstort ijzerrijk water in de [water] laten lopen. Door haar handelen heeft verdachte het bij de Wet verontreiniging oppervlaktewateren betrokken belang van bescherming van bodem en milieu opzettelijk ondermijnd.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 18 februari 2010 blijkt dat verdachte eenmaal eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Gelet op vorenstaande en aansluiting zoekende bij de 'Richtlijn voor strafvordering bestuurlijke transactie milieudelicten', acht het hof een geldboete van na te noemen omvang passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in de hoger beroepsfase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 ERVM is overschreden nu de inzendtermijn van de stukken met bijna twee maanden is overschreden en voorts niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel een eindarrest is gewezen. Gelet op de omvang van de op te leggen geldboete is de geconstateerde verdragsschending echter voldoende gecompenseerd door de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van vijfhonderdvijftig euro.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Rietveld voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.