Parketnummer: 24-001507-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-490025-08
Arrest van 29 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1938] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. M.J. Jansma, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 22 april 2009 en 15 april 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 280,00, subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis en daarbij een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal opleggen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 22 december 2007 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (bromfiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,29 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat een onderzoek in de zin van artikel 8 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 aan strikte waarborgen moet voldoen. Hij stelt dat in redelijkheid kan worden getwijfeld of de 100 mg carbasalaatcalcium, die [verdachte] diende in te nemen, geen enkele invloed heeft gehad op de onderzoeksresultaten, omdat de deskundige van het NFI - die heeft onderzocht of de door [verdachte] voorgeschreven medicijnen invloed kunnen hebben gehad op de uitslag van de meting van het alcoholgehalte in het bloed - het slechts over verwachtingen heeft. Dit dient volgens de raadsman te leiden tot vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsman dat er in redelijkheid kan worden getwijfeld of de in tenlastelegging vermelde 1,29 milligram aan bloedalcoholgehalte wel in zijn geheel kan worden toegeschreven aan het alcoholgebruik, zodat dit niet bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte is op 22 december 2007 aangehouden nadat hij als bestuurder van een bromfiets een eenzijdig verkeersongeval had veroorzaakt. Na een mislukt ademonderzoek is bloed bij verdachte afgenomen teneinde een bloedonderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 te verrichten. Dit bloedonderzoek heeft plaatsgevonden volgens de wettelijke voorschriften. Uit het rapport van het NFI d.d. 3 januari 2008 bleek, dat het resultaat van de analyse 1,29 milligram alcohol per millimeter bloed bedroeg.
Verdachte verklaarde in de 24 dan wel 48 uren voorafgaand aan het besturen van de bromfiets naast een hoeveelheid alcohol, andere middelen te hebben gebruikt, die mogelijk de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden.
Ter zitting van het hof op 22 april 2009 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte op 22 december 2007 verschillende soorten medicijnen slikte.
Aangezien onduidelijkheid bestond over de vraag of en in hoeverre de aan verdachte voorgeschreven medicijnen invloed kunnen hebben gehad op de uitslag van een meting van het alcoholgehalte in het bloed heeft het hof bij tussenarrest van 6 mei 2009 nader onderzoek door het NFI gelast.
In het aanvullende deskundigenrapport van het NFI d.d. 8 juli 2009 opgemaakt door dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog, concludeert Lusthof dat de aan verdachte voorgeschreven medicijnen de meting van het NFI (van het alcoholgehalte in het bloed) niet beïnvloeden. Van één van de aan verdachte voorgeschreven medicijnen, te weten carbasalaatcalcium, licht Lusthof deze conclusie nog nader toe.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof verstaat dit verweer aldus dat de raadsman in het deskundigenrapport d.d. 8 juli 2009 aanleiding ziet om te veronderstellen dat het onderzoek naar het alcoholgehalte in het bloed van verdachte niet zorgvuldig is geweest. Het hof is van oordeel dat deze stelling feitelijke grondslag mist. Ook overigens noopt het vorenstaande niet tot het oordeel dat er geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2007 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,29 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 22 december 2007 in de gemeente [gemeente] een bromfiets bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Het alcoholgehalte van zijn bloed bedroeg 1,29 milligram alcohol per milliliter bloed. In die toestand is hij tegen een paal aangereden. Door aldus aan het verkeer deel te nemen heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel van het Justitiële Documentatieregister d.d. 1 februari 2010 - eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, onder meer ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting - voor de toepassing waarvan zowel het bloedalcoholgehalte als het eenzijdig ongeval van belang zijn -, acht het hof de oplegging van een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, welke straffen eveneens zijn opgelegd in eerste aanleg en gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van tweehonderdtachtig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. E. Pennink buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
-