ECLI:NL:GHARN:2010:BM3698

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.003.564
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering in het kader van pachtvastlegging en ontbinding van een pachtovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om een hoger beroep met betrekking tot de bewijswaardering in het kader van pachtvastlegging en de ontbinding van een pachtovereenkomst. De zaak betreft een geschil tussen de appellante, vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, en de geïntimeerde, Heibloem B.V., vertegenwoordigd door mr. P.M. Wilmink. De appellante stelde dat er bedreigende uitspraken waren gedaan door de statutaire directeur van Heibloem, wat zou leiden tot de ontbinding van de pachtovereenkomst. Het hof oordeelde dat de bedreigingen niet voldoende bewezen waren, en dat er voor de ontbinding van de pachtovereenkomst geen gronden waren. Het hof verwees naar eerdere getuigenverhoren en de bewijsstukken die door beide partijen waren overgelegd. De getuigenverklaringen waren tegenstrijdig en boden onvoldoende steun voor de stelling van de appellante. Het hof concludeerde dat, mocht er een pachtovereenkomst bestaan, er geen gronden waren voor ontbinding. De zaak werd vervolgens verwezen naar een roldatum voor verdere aktewisseling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.003.564
(zaaknummer rechtbank 216885)
arrest van de pachtkamer van 13 april 2010
inzake
[appellante ],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Heibloem B.V.,
gevestigd te Heiloo,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.M. Wilmink.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop tot 17 februari 2009 verwijst het hof naar het tussenarrest van die datum. Naar aanleiding van dat arrest hebben op 27 april 2009 en 21 oktober 2009 getuigenverhoren plaatsgevonden. De processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken. Ter gelegenheid van de getuigenverhoren heeft Heibloem bij brief van 20 april 2009 jaarstukken van de boekjaren 1995 tot 1999 overgelegd - waarbij 1997 ontbreekt - alsmede bankafschriften uit de periode 1995 tot 1999 van [statutair directeur] privé. Bij akte overlegging productie van 27 april 2009 heeft [appellante] politiemutaties overgelegd van 16 juli 2008, 23 juli 2008 en 13 augustus 2008.
1.2 Na afloop van de getuigenverhoren hebben partijen op 22 december 2009 een memorie/conclusie na enquête genomen. Op diezelfde datum heeft [appellante] een origineel taxatierapport gedeponeerd ter griffie.
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. In het dossier dat door [appellante] is overgelegd, ontbreekt de hiervoor vermelde brief van 20 april 2009 met bijlagen. Blijkens haar conclusie na enquête, een randnummer 6, heeft [appellante] die stukken wel ontvangen.
2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 In het tussenarrest is Heibloem toegelaten tot het bewijs dat de pachtovereenkomst per 1 januari 1999 is gewijzigd en dat zij vanaf die datum - kort samengevat - het gehele perceel met opstallen, behoudens de woning, van [voormalig eigenaar] is gaan pachten en dat de pachtprijs per 1 januari 1999 is gewijzigd van fl. 2500 in fl. 7.000. Ter voldoening aan haar bewijsopdrachten heeft Heibloem de voormelde stukken overgelegd en de getuigen [getuige A],
[getuige B], [getuige C], [getuige D] en [statutair directeur] doen horen. In contra-enquête heeft [appellante] [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en zichzelf doen horen. [appellante] is bij hetzelfde tussenarrest toegelaten tot het bewijs dat [statutair directeur] de bewoordingen "ik maak je af" (of woorden van gelijke bedreigende strekking) tegen haar dochter heeft geuit. Zij heeft daartoe [getuige 4], [dochter A] en [dochter B] doen horen. In contra-enquête heeft Heibloem [statutair directeur] als getuige voorgebracht.
De bewijsopdracht van [appellante]
2.2 Het hof ziet aanleiding eerst het bijgebrachte bewijs van [appellante] te bespreken. De chauffeur [chauffeur] die aanwezig was bij het voorval heeft verklaard dat het een keer of drie, vier was voorgekomen dat [statutair directeur] meehielp met het laden van de vrachtwagen en dat [dochter A] dan naar buiten kwam. Hij herinnert zich dat er een keer is geweest dat zij met elkaar in discussie kwamen en volgens hem was het een ruzie over pacht. Hij heeft stemverheffing gehoord maar niet "ik maak je af" of woorden van gelijke bedreigende strekking. Er was een meningsverschil en hij hoorde stemverheffing, in elk geval van [statutair directeur] [[statutair directeur], hof]. Hij kon zich niet herinneren dat er iemand anders, zoals de andere dochter van [appellante] [[dochter B], hof], bij aanwezig was. De chauffeur vond de situatie destijds niet bedreigend. Hij is over het incident nog opgebeld door [dochter A].
2.3 De zus van [dochter A] en dochter van [appellante], [dochter B], heeft verklaard dat zij samen met haar zus vanuit het dorp naar de woning van [dochter A] is gereden. Daar aangekomen heeft [dochter A] de chauffeur aangesproken en de buurman [[statutair directeur], hof] kwam erbij. Deze begon meteen verhit te reageren en de getuige is met de kinderen naar binnen gegaan. Zij hoorde stemverheffing en scheldwoorden. Zij weet niet meer wat er precies is gezegd maar wel dat het bedreigend klonk. Zij heeft verklaard dat er is gezegd "ik maak je kapot en ik trek je uit elkaar" maar zij weet niet of zij die uitspraken destijds zelf heeft gehoord of dat zij dat later van haar zus heeft vernomen. Toen haar zus [dochter A] even later binnenkwam, zag de getuige aan haar ogen en haar lichaam dat ze onder spanning stond; dat ze trilde en vooral bang was. Het kan ook zijn dat ze boos was, aldus de getuige.
2.4 [dochter A] heeft verklaard dat op 15 juli 2008 een vrachtwagen geparkeerd stond voor haar inrit. Zij is naar de chauffeur [chauffeur] toegelopen en heeft hem aangesproken. [statutair directeur] [[statutair directeur], hof] kwam erbij en hij ontplofte meteen, aldus deze getuige. Zij heeft haar zus met de kinderen naar binnen gestuurd. [statutair directeur] bleef tieren. Volgens haar heeft [statutair directeur] gezegd "Dat gezeik ben ik zat. Ik trek je aan stukken en ik mep je in elkaar. Ik maak je kapot". Zij weet niet of de bedreigende woorden al gesproken waren voordat haar zus met de kinderen binnen was. Welke worden tot dan toe gebruikt waren, weet de getuige niet en ook niet of over de pacht is gesproken. Zij is naar haar woning gelopen en [statutair directeur] naar zijn heftruck. Meteen daarna is zij naar het politiebureau gegaan maar dat was dicht. Zij heeft een telefonische melding gedaan via het opgegeven telefoonnummer en de volgende dag is zij nog langs het politiebureau geweest, aldus nog steeds deze getuige. Daarnaast heeft zij contact opgenomen met de chauffeur om het incident te bespreken. Desgevraagd heeft zij verklaard dat zij bang is voor [statutair directeur].
2.5 In de politiemutaties is opgenomen dat [dochter A] heeft verteld dat ze al jarenlang problemen heeft met [statutair directeur]. [statutair directeur] zou inmiddels zoveel grond in gebruik hebben dat er steeds meer vrachtwagens komen laden en lossen. Hij is daarover al door haar aangesproken. In de mutatie van 16 juli 2008 is opgenomen dat [dochter A] telefonisch heeft doorgegeven dat [statutair directeur] heeft gezegd: "Je moet niet zeiken. Ik zet mijn vrachtwagens nergens anders neer. Ik krijg je wel. Ik maak je kapot. Ik mep je in elkaar." De andere mutaties maken melding van het zoeken naar een oplossing voor het parkeren van de vrachtwagens en hebben vrijwel geen betrekking meer op het incident van 15 juli 2008.
2.6 In contra-enquête heeft [statutair directeur] verklaard dat [dochter A] een opmerking maakte over het laden en lossen. Er is een discussie ontstaan, ook over de vergunning voor de woning van [statutair directeur]. Volgens [statutair directeur] heeft hij niet meer gezegd dan "ik kan je hebben". Er zal stemverheffing zijn geweest, aldus [statutair directeur], maar hij weet pertinent zeker dat hij geen bedreigingen heeft geuit.
2.7 Op basis van deze getuigenverklaringen, de politiemutaties en hetgeen het hof uit het dossier bekend is over de relatie tussen [appellante] en [statutair directeur], acht het hof het zeer wel voorstelbaar dat op 15 juli 2008 opgekropte frustratie tot uiting is gekomen. Er zal - in elk geval door [statutair directeur] - geschreeuwd en wellicht ook gescholden zijn. Een en ander kan, zeker voor de kinderen van [dochter A], bedreigend zijn overgekomen. Dat hij de in de mutatie van 16 juli 2008 en in de verklaring van [dochter A] opgenomen bedreigingen heeft geuit, wordt echter niet ondersteund door ander bewijsmateriaal dan hetgeen van [dochter A] afkomstig is. De chauffeur heeft de gestelde bedreigingen niet vernomen en haar zus weet niet of zij die alleen van [dochter A] of zelf heeft gehoord. [statutair directeur] ontkent de bewoordingen te hebben gebezigd. Zonder af te willen doen aan de emotionele reactie die de uitbarsting van [statutair directeur] op haar en haar kinderen heeft gehad, vindt het hof bij de waardering van de getuigenverklaring van [dochter A] enige terughoudendheid op zijn plaats. Over en weer zijn in de relatie tussen haar, haar moeder en [statutair directeur] diverse geschilpunten aan de orde en de verstandhouding was al langere tijd verstoord. [appellante] heeft belang bij ontbinding, althans het in een kwaad daglicht stellen van [statutair directeur]. Haar dochter kan in zoverre niet als onafhankelijke getuige worden aangemerkt. De enkele verklaring van [dochter A] biedt, mede in dit licht, onvoldoende bewijs voor de stelling van [appellante] dat [statutair directeur] de bewoordingen "ik maak je af" of woorden van gelijke bedreigende strekking tegen haar dochter heeft geuit.
2.8 Dit leidt tot de conclusie dat, mocht komen vast te staan dat een pachtovereenkomst aanwezig is, er geen gronden zijn die te ontbinden.
De bewijsopdracht van Heibloem
2.9 Thans gaat het hof over tot bespreking van het door Heibloem bijgebrachte bewijs. Daarbij stelt het hof voorop dat [statutair directeur], als (enige) directeur van Heibloem, aangemerkt moet worden als partijgetuige. Voor zijn verklaring geldt dat die alleen tot bewijs kan strekken van aanvullend bewijs dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat dit de partijgetuigenverklaring van [statutair directeur] voldoende geloofwaardig maakt.
2.10 Na de getuigenverhoren staat voldoende vast dat [statutair directeur] vóór het overlijden van [voormalig eigenaar] op 31 juli 1999 in elk geval de kas en de achterste hoek naast de kas in gebruik had met toestemming van [voormalig eigenaar] De andersluidende verklaring van [appellante], dat alleen de kas in gebruik was, biedt onvoldoende tegenwicht. Bespreking van de bij memorie na enquête van Heibloem overgelegde stukken kan bij deze stand van zaken achterwege blijven omdat uit deze stukken, in samenhang met de verklaring van [getuige 1], niets anders voortvloeit dan dat de kas gebruikt werd door Heibloem.
2.11 Over de vraag of er tussen [voormalig eigenaar] en [statutair directeur] voor het overlijden van [voormalig eigenaar] mondeling of schriftelijk een gewijzigde pachtovereenkomst is gesloten met betrekking tot het volledige perceel, overweegt het hof het navolgende. [makelaar] heeft schriftelijk verklaard (productie bij akte van 23 november 2006 van Heibloem) dat tussen [voormalig eigenaar] en Heibloem in december 1998 een overeenkomst is gesloten voor de gehele kwekerij. Daarvan is een schriftelijk concept opgesteld maar dat is niet ondertekend, aldus [makelaar]. [makelaar] is echter een aantal jaren geleden overleden zodat hij (in deze procedure) niet onder ede als getuige is gehoord. De conceptpachtovereenkomst heeft Heibloem niet kunnen achterhalen. De getuige [getuige A] heeft verklaard dat [voormalig eigenaar] aan hem heeft verteld dat "[statutair directeur] voor hem het bedrijf onderhield, zodat [voormalig eigenaar] zelf geen onderhoud hoefde te doen. [voormalig eigenaar] was daar heel blij mee" en dat [voormalig eigenaar] een vaste huur kreeg van [statutair directeur]. Of die in de tijd gewijzigd is, weet deze getuige niet. Wel dat het de bedoeling van [voormalig eigenaar] was dat [statutair directeur] het bedrijf zou voortzetten als hij zou stoppen. De getuige [getuige B] heeft verklaard dat hij uit gesprekken met [voormalig eigenaar] heeft begrepen dat [statutair directeur] betaalde voor het gebruik van het land en dat het goed geregeld was. Hij weet niet hoeveel [statutair directeur] betaalde en of dat in de loop der jaren is veranderd en ook niet of een en ander op schrift is gekomen. De getuige [getuige C] heeft het volgende verklaard: "Toen [voormalig eigenaar] nog redelijk goed was, wilde hij geen pachtcontract ondertekenen. Toen hij zieker werd, wilde hij dat wel. [statutair directeur] zat al op dat land en werkte er dag en nacht en in het weekend. [voormalig eigenaar] wilde dat zijn bedrijf dat hij met eigen handen had opgebouwd bleef voortbestaan. Uiteindelijk is de pacht niet op papier gekomen. [makelaar], onze makelaar, is bij [voormalig eigenaar] in het ziekenhuis geweest. Hij is daar ook geweest voor een koopcontract omdat [statutair directeur] het zou kopen. [makelaar] vond [voormalig eigenaar] echter te ziek en vond het niet correct om de stukken te laten ondertekenen. Dat had met zijn makelaarseed of zoiets te maken. Ik heb dat van [makelaar] zelf gehoord. Ik heb de stukken niet gezien. In de laatste week voor zijn overlijden heeft [voormalig eigenaar] aan [statutair directeur] gezegd dat hij het maar over moest nemen. [statutair directeur] had toen net een schuur gebouwd en had geen geld. Hij heeft niet meteen beslist. Twee dagen later ben ik bij [voormalig eigenaar] geweest en was hij niet meer aanspreekbaar. (…) U vraagt mij of ik weet of [voormalig eigenaar] nog stukken heeft opgemaakt. Ik had hem aangeraden een testament op te maken, omdat het eerder bij zijn overleden broer mis was gegaan. [voormalig eigenaar] heeft mij daarna verteld dat alles was geregeld. [statutair directeur] betaalde een huursom per jaar voor de grond en hij had ook een trekker en een pomp overgenomen van [voormalig eigenaar]. Ik wist dat [statutair directeur] betaalde maar niet wat. Dat wist ik van [voormalig eigenaar]. Ik weet niet of die huursom in de loop der jaren is gewijzigd maar het lijkt me wel logisch omdat [statutair directeur] meer is gaan huren. Het kan zijn dat [makelaar] dat nog heeft geregeld maar die is een jaar of vijf geleden omgekomen bij een ongeval." Uit de deze getuigenverklaring blijkt wel de bedoeling van [voormalig eigenaar] met zijn grond maar niet (voldoende) dat er tussen hem en Heibloem uiteindelijk een gewijzigd pachtcontract is gesloten. De hiervoor genoemde bewijsmiddelen kunnen daarom alleen als aanvullend bewijs dienen van ander bewijs, zoals bewijs van gewijzigde pachtsombetalingen dan wel bewijs dat Heibloem het volledige perceel voor het overlijden van [voormalig eigenaar] en met zijn medeweten reeds in gebruik had.
2.12 Het bewijs van de gewijzigde pachtsom volgt niet onmiskenbaar uit de door Heibloem overgelegde financiële stukken. Uit de overgelegde jaarstukken van 1995 tot en met 1998 volgt dat in de jaren 1996 tot en met 1998 een bedrag van fl. 4.074 is opgenomen voor landhuur. Heibloem heeft toegelicht dat dit de kosten waren die zij aan [statutair directeur] in privé heeft voldaan voor huur van land dat eigendom is van [statutair directeur]. Andere posten in de jaarstukken die kunnen wijzen op de betaling van een pachtsom heeft het hof niet aangetroffen. De overgelegde bankafschriften bieden voorts onvoldoende uitsluitsel over de betaling van fl. 2500 in de periode 1995 -1998 omdat er kasopnames door het jaar heen plaatsvonden van bedragen met verschillende hoogten (bedragen van fl. 150 tot fl. 6.250). Hieruit blijkt niet voldoende duidelijk de stelling van Heibloem dat specifiek aan het einde van het jaar kasopnames ten behoeve van de betaling aan [voormalig eigenaar] van fl. 2500 plaatsvonden en dat deze kasopnames onvoldoende waren voor de betaling van een bedrag van fl. 7.000. De in eerste aanleg overgelegde kasbewijzen van 1999 en verder (productie 1 bij akte houdende overlegging producties van 14 februari 2007) bieden geen bewijs omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat vóór 1999 fl. 2.500 en daarna pas fl. 7.000 werd betaald. Uit die stukken kan slechts worden afgeleid dat in de boekhouding van Heibloem vanaf 1999 is opgenomen dat fl. 7.000 aan huur is voldaan voor het land van [voormalig eigenaar].
2.13 Eventueel bewijs voor het bestaan van een pachtovereenkomst voor het geheel kan voorts ontleend worden aan het feitelijke gebruik van het perceel door Heibloem voor en na 1999, mede in samenhang met de overige feiten en omstandigheden. Van de stukjes land die Heibloem voor het overlijden van [voormalig eigenaar] in gebruik had, geven de getuigenverklaringen echter geen eenduidig beeld. Dit blijkt vooral als de door alle getuigen individueel ingetekende luchtfoto's met elkaar worden vergeleken. Dat levert een versnipperd beeld op, vooral als daarbij wordt betrokken de in eerste aanleg door Heibloem ingetekende kadastrale kaart (productie bij akte van 4 juli 2007). Daarnaast lijken enkele getuigenverklaringen, in het bijzonder van de door Heibloem voorgebrachte getuigen, niet te rijmen met de feitelijke gebruikssituatie zoals die te zien is op de foto's van het gedeponeerde taxatierapport. Dit taxatierapport is in eerste aanleg door [appellante], kennelijk in zwartwit kopie, overgelegd bij haar laatste inhoudelijke processtuk waarna vonnis is gewezen. Thans is het taxatierapport ter gelegenheid van de laatste door partijen genomen processtukken in het geding gebracht. Hierin ziet het hof aanleiding Heibloem eerst in de gelegenheid te stellen te reageren op de foto's in dat rapport en de naar aanleiding daarvan door [appellante] ingenomen standpunten onder randnummer 24 van haar conclusie na enquête, alvorens het bewijs verder te waarderen.
Slotsom
2.14 Heibloem wordt toegelaten zich uitsluitend uit te laten over de foto's, opgenomen in het taxatierapport van 13 september 1999 van [X] als gedeponeerd ter griffie, en hetgeen onder randnummer 24 van de conclusie na enquête van [appellante] is vermeld. De zes fotobladen uit het rapport zijn overigens ook in kleurenkopie als productie 2 aan de conclusie na enquête van [appellante] gehecht.
3 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 11 mei 2010 voor akte aan de zijde van Heibloem voor het onder 2.11 omschreven doel;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, Th.C.M. Willemse en J.K.B. van Daalen en de raden baron F.J.A. van Verschuer en ir. H.K.C. Roelofsen, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2010.