de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Heibloem B.V.,
gevestigd te Heiloo,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.M. Wilmink.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop tot 17 februari 2009 verwijst het hof naar het tussenarrest van die datum. Naar aanleiding van dat arrest hebben op 27 april 2009 en 21 oktober 2009 getuigenverhoren plaatsgevonden. De processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken. Ter gelegenheid van de getuigenverhoren heeft Heibloem bij brief van 20 april 2009 jaarstukken van de boekjaren 1995 tot 1999 overgelegd - waarbij 1997 ontbreekt - alsmede bankafschriften uit de periode 1995 tot 1999 van [statutair directeur] privé. Bij akte overlegging productie van 27 april 2009 heeft [appellante] politiemutaties overgelegd van 16 juli 2008, 23 juli 2008 en 13 augustus 2008.
1.2 Na afloop van de getuigenverhoren hebben partijen op 22 december 2009 een memorie/conclusie na enquête genomen. Op diezelfde datum heeft [appellante] een origineel taxatierapport gedeponeerd ter griffie.
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. In het dossier dat door [appellante] is overgelegd, ontbreekt de hiervoor vermelde brief van 20 april 2009 met bijlagen. Blijkens haar conclusie na enquête, een randnummer 6, heeft [appellante] die stukken wel ontvangen.
2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 In het tussenarrest is Heibloem toegelaten tot het bewijs dat de pachtovereenkomst per 1 januari 1999 is gewijzigd en dat zij vanaf die datum - kort samengevat - het gehele perceel met opstallen, behoudens de woning, van [voormalig eigenaar] is gaan pachten en dat de pachtprijs per 1 januari 1999 is gewijzigd van fl. 2500 in fl. 7.000. Ter voldoening aan haar bewijsopdrachten heeft Heibloem de voormelde stukken overgelegd en de getuigen [getuige A],
[getuige B], [getuige C], [getuige D] en [statutair directeur] doen horen. In contra-enquête heeft [appellante] [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en zichzelf doen horen. [appellante] is bij hetzelfde tussenarrest toegelaten tot het bewijs dat [statutair directeur] de bewoordingen "ik maak je af" (of woorden van gelijke bedreigende strekking) tegen haar dochter heeft geuit. Zij heeft daartoe [getuige 4], [dochter A] en [dochter B] doen horen. In contra-enquête heeft Heibloem [statutair directeur] als getuige voorgebracht.
De bewijsopdracht van [appellante]
2.2 Het hof ziet aanleiding eerst het bijgebrachte bewijs van [appellante] te bespreken. De chauffeur [chauffeur] die aanwezig was bij het voorval heeft verklaard dat het een keer of drie, vier was voorgekomen dat [statutair directeur] meehielp met het laden van de vrachtwagen en dat [dochter A] dan naar buiten kwam. Hij herinnert zich dat er een keer is geweest dat zij met elkaar in discussie kwamen en volgens hem was het een ruzie over pacht. Hij heeft stemverheffing gehoord maar niet "ik maak je af" of woorden van gelijke bedreigende strekking. Er was een meningsverschil en hij hoorde stemverheffing, in elk geval van [statutair directeur] [[statutair directeur], hof]. Hij kon zich niet herinneren dat er iemand anders, zoals de andere dochter van [appellante] [[dochter B], hof], bij aanwezig was. De chauffeur vond de situatie destijds niet bedreigend. Hij is over het incident nog opgebeld door [dochter A].
2.3 De zus van [dochter A] en dochter van [appellante], [dochter B], heeft verklaard dat zij samen met haar zus vanuit het dorp naar de woning van [dochter A] is gereden. Daar aangekomen heeft [dochter A] de chauffeur aangesproken en de buurman [[statutair directeur], hof] kwam erbij. Deze begon meteen verhit te reageren en de getuige is met de kinderen naar binnen gegaan. Zij hoorde stemverheffing en scheldwoorden. Zij weet niet meer wat er precies is gezegd maar wel dat het bedreigend klonk. Zij heeft verklaard dat er is gezegd "ik maak je kapot en ik trek je uit elkaar" maar zij weet niet of zij die uitspraken destijds zelf heeft gehoord of dat zij dat later van haar zus heeft vernomen. Toen haar zus [dochter A] even later binnenkwam, zag de getuige aan haar ogen en haar lichaam dat ze onder spanning stond; dat ze trilde en vooral bang was. Het kan ook zijn dat ze boos was, aldus de getuige.
2.4 [dochter A] heeft verklaard dat op 15 juli 2008 een vrachtwagen geparkeerd stond voor haar inrit. Zij is naar de chauffeur [chauffeur] toegelopen en heeft hem aangesproken. [statutair directeur] [[statutair directeur], hof] kwam erbij en hij ontplofte meteen, aldus deze getuige. Zij heeft haar zus met de kinderen naar binnen gestuurd. [statutair directeur] bleef tieren. Volgens haar heeft [statutair directeur] gezegd "Dat gezeik ben ik zat. Ik trek je aan stukken en ik mep je in elkaar. Ik maak je kapot". Zij weet niet of de bedreigende woorden al gesproken waren voordat haar zus met de kinderen binnen was. Welke worden tot dan toe gebruikt waren, weet de getuige niet en ook niet of over de pacht is gesproken. Zij is naar haar woning gelopen en [statutair directeur] naar zijn heftruck. Meteen daarna is zij naar het politiebureau gegaan maar dat was dicht. Zij heeft een telefonische melding gedaan via het opgegeven telefoonnummer en de volgende dag is zij nog langs het politiebureau geweest, aldus nog steeds deze getuige. Daarnaast heeft zij contact opgenomen met de chauffeur om het incident te bespreken. Desgevraagd heeft zij verklaard dat zij bang is voor [statutair directeur].
2.5 In de politiemutaties is opgenomen dat [dochter A] heeft verteld dat ze al jarenlang problemen heeft met [statutair directeur]. [statutair directeur] zou inmiddels zoveel grond in gebruik hebben dat er steeds meer vrachtwagens komen laden en lossen. Hij is daarover al door haar aangesproken. In de mutatie van 16 juli 2008 is opgenomen dat [dochter A] telefonisch heeft doorgegeven dat [statutair directeur] heeft gezegd: "Je moet niet zeiken. Ik zet mijn vrachtwagens nergens anders neer. Ik krijg je wel. Ik maak je kapot. Ik mep je in elkaar." De andere mutaties maken melding van het zoeken naar een oplossing voor het parkeren van de vrachtwagens en hebben vrijwel geen betrekking meer op het incident van 15 juli 2008.
2.6 In contra-enquête heeft [statutair directeur] verklaard dat [dochter A] een opmerking maakte over het laden en lossen. Er is een discussie ontstaan, ook over de vergunning voor de woning van [statutair directeur]. Volgens [statutair directeur] heeft hij niet meer gezegd dan "ik kan je hebben". Er zal stemverheffing zijn geweest, aldus [statutair directeur], maar hij weet pertinent zeker dat hij geen bedreigingen heeft geuit.
2.7 Op basis van deze getuigenverklaringen, de politiemutaties en hetgeen het hof uit het dossier bekend is over de relatie tussen [appellante] en [statutair directeur], acht het hof het zeer wel voorstelbaar dat op 15 juli 2008 opgekropte frustratie tot uiting is gekomen. Er zal - in elk geval door [statutair directeur] - geschreeuwd en wellicht ook gescholden zijn. Een en ander kan, zeker voor de kinderen van [dochter A], bedreigend zijn overgekomen. Dat hij de in de mutatie van 16 juli 2008 en in de verklaring van [dochter A] opgenomen bedreigingen heeft geuit, wordt echter niet ondersteund door ander bewijsmateriaal dan hetgeen van [dochter A] afkomstig is. De chauffeur heeft de gestelde bedreigingen niet vernomen en haar zus weet niet of zij die alleen van [dochter A] of zelf heeft gehoord. [statutair directeur] ontkent de bewoordingen te hebben gebezigd. Zonder af te willen doen aan de emotionele reactie die de uitbarsting van [statutair directeur] op haar en haar kinderen heeft gehad, vindt het hof bij de waardering van de getuigenverklaring van [dochter A] enige terughoudendheid op zijn plaats. Over en weer zijn in de relatie tussen haar, haar moeder en [statutair directeur] diverse geschilpunten aan de orde en de verstandhouding was al langere tijd verstoord. [appellante] heeft belang bij ontbinding, althans het in een kwaad daglicht stellen van [statutair directeur]. Haar dochter kan in zoverre niet als onafhankelijke getuige worden aangemerkt. De enkele verklaring van [dochter A] biedt, mede in dit licht, onvoldoende bewijs voor de stelling van [appellante] dat [statutair directeur] de bewoordingen "ik maak je af" of woorden van gelijke bedreigende strekking tegen haar dochter heeft geuit.
2.8 Dit leidt tot de conclusie dat, mocht komen vast te staan dat een pachtovereenkomst aanwezig is, er geen gronden zijn die te ontbinden.