ECLI:NL:GHARN:2010:BM3387

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001910-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor hennepteelt en diefstal van stroom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 29 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De politierechter had een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof heeft, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de positieve wending in het leven van de verdachte, besloten om in plaats van een gevangenisstraf een werkstraf van 180 uren op te leggen. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de binnentreding in de woning onrechtmatig was, omdat er voldoende aanwijzingen waren voor een overtreding van de Opiumwet. De verdachte had in de periode van 1 april 2005 tot 28 juli 2005 in de gemeente [gemeente] hennep geteeld en elektriciteit gestolen. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf op, waarbij ook een schadevergoedingsmaatregel aan de benadeelde partij werd opgelegd. De beslissing van het hof was gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat hij sindsdien zijn leven een positieve wending leek te hebben gegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige strafmaat, waarbij zowel de ernst van de feiten als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging worden genomen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001910-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-480163-05 (07-830133-04 TUL)
Arrest van 29 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 juli 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], 1e [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens heeft hij op een vordering tot tenuitvoerlegging en op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof :
- verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07-830133-04 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden zal toewijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 1 april 2005 tot 28 juli 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 421, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode 1 april 2005 tot 28 juli 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid electrische energie (stroom), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Onrechtmatig/rechtmatig verkregen bewijs
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat er onvoldoende redelijk vermoeden in de zin van artikel 9 van de Opiumwet bestond en dat de politie derhalve niet had mogen binnentreden in het pand [adres] te [plaats]. In het licht van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering heeft de raadsman bepleit dat dit tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Deze bewijsuitsluiting zou vervolgens - bij gebrek aan voldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen - moeten leiden tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt het volgende.
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren - in geval van een woning voorzien van een machtiging tot binnentreden - toegang tot plaatsen waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt.
De verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. Of de voorhanden zijnde informatie voldoende grondslag oplevert voor het aannemen van die verdenking is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
In het proces-verbaal van de Politie IJsselland d.d. 4 augustus 2005 is, zakelijk weergegeven, als relaas van [verbalisant], hoofdagent van politie, onder meer, het volgende vermeld:
Op 1 juli 2005 is er informatie uit een anonieme melding in het Bedrijfsprocessensysteem van de Regiopolitie IJsselland inhoudende dat er op [adres] te [plaats] een hennepplantage aanwezig is.
Op 6 juli 2005 volgt wederom een dergelijke melding.
Op 7 juli 2005 is er een Bel-M melding. In deze melding wordt vrij nauwkeurig de woning en de plaats van de hennepkwekerij omschreven.
Op 14 juli 2005 volgt een Bel-M melding dat [verdachte] op verschillende plekken in zijn woning een hennepwekerij heeft.
Uit het Bedrijfsprocessensysteem van de Regiopolitie IJsselland bleek voorts dat genoemde [verdachte] eerder als eigenaar van een hennepkwekerij is gehoord.
Op het genoemde adres [adres] bleek bij navraag bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente [gemeente] niemand ingeschreven te staan. De laatste bewoner had zich per 1 december 2004 uitgeschreven op dit adres. Bij navraag bij de woningbouwvereniging [naam] te [plaats] bleek dat [verdachte] de woning huurde sinds november 2004. Volgens de gegevens van het bevolkingsregister staat [verdachte] ingeschreven op het adres [adres] te [plaats].
Uit dit feitenoverzicht blijkt dat er binnen een zeer korte periode vier anonieme meldingen waren over een hennepplantage in de woning aan [adres] te [plaats]. In de laatste melding werd ook de naam van verdachte genoemd. Uit informatie van de woningbouwvereniging en Burgerzaken bleek dat verdachte deze woning ook daadwerkelijk huurde, maar er niet stond ingeschreven. Daarbij was de politie op de hoogte van het feit dat verdachte eerder te maken had gehad met hennepteelt.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen waren die een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in de woning aan [adres] te [plaats] rechtvaardigden. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij in de periode 1 april 2005 tot 28 juli 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan het [adres], een groot aantal hennepplanten bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode 1 april 2005 tot 28 juli 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom toebehorende aan [benadeelde]
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2. diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Hij heeft - puur voor het geldelijk gewin - een stof geproduceerd die schadelijk kan zijn voor de gebruikers van die stof. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. De verdachte heeft bovendien buiten de meter om elektriciteit afgetapt ten behoeve van de hennepkwekerij. Het op deze wijze betrekken van elektriciteit is ook maatschappelijk gezien laakbaar, onder meer vanwege het gevaar voor het ontstaan van brand.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook een opiumdelict.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht, is gebleken dat verdachte al geruime tijd geen contacten meer heeft gehad met justitie en dat hij bezig is om zijn leven een positieve wending te geven.
Het hof heeft geconstateerd dat tussen het instellen van het hoger beroep (20 juli 2007) en de datum waarop het hof uitspraak doet meer dan twee jaren is gelegen. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Het hof merkt daarbij op dat deze overschrijding mede te wijten is aan de verdediging nu zij een aantal keren heeft verzocht om de zaak aan te houden.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in principe een passende sanctie is. Echter gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en op het feit dat verdachte een positieve wending aan zijn leven lijkt te hebben gegeven zal het hof thans geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een werkstraf van na te melden duur.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Het hof zal tevens voormeld bedrag toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft bepleit om het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel te matigen, omdat hij verwacht dat verdachte niet aan de betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen en daardoor de vervangende hechtenis zal moeten uitzitten. Het hof ziet geen aanleiding tot matiging van het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel aangezien er mogelijkheden bestaan om de betaling ervan af te stemmen op de omstandigheden van verdachte.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zwolle - Lelystad d.d. 31 maart 2005, is veroordeelde veroordeeld tot - onder meer - gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 15 april 2005. De proeftijd is ingegaan op 15 april 2005. De officier van justitie heeft gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd, om reden, dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Verdachte heeft de hiervoor bewezenverklaarde feiten begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel, dat in beginsel de tenuitvoerlegging kan worden gelast van voormelde vrijheidsstraf. Het hof zal echter in plaats van het geven van voormelde last tot tenuitvoerlegging van voormelde vrijheidsstraf, mede gelet op hetgeen bij de strafmotivering is overwogen, het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte gelasten voor het aantal uren als na te melden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14g, 22c, 22d, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], gevestigd te [vestigingsplaats], tot een bedrag van zesduizend vierhonderdtwintig euro en negenenzeventig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zesduizend vierhonderdtwintig euro en negenenzeventig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], gevestigd te [vestigingsplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zevenenzestig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast (in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zwolle-Lelystad van 31 maart 2005) taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H. Heins, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. G.N. Roes, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier.
-