Parketnummer: 24-000209-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-400311-07
Arrest van 29 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 januari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, een maatregel opgelegd en op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft zij gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ad € 25,-- zal worden toegewezen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 21 september 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan [adres] heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 september 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan [adres] heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden, toebehorende aan [benadeelde] en/of [slachtoffer], waarbij verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Op 21 september 2007 heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met braak uit een woning. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [benadeelde] en/of [slachtoffer].
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een haar betreffend Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 1 februari 2010 - reeds meermalen is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, onder meer tot onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straffen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf - zoals opgelegd in eerste aanleg en gevorderd door de advocaat generaal - een passende bestraffing is. De voorwaardelijke gevangenisstraf is mede bedoeld om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Anders dan de raadsvrouw ter zitting van het hof heeft betoogd ziet het hof geen aanleiding de op te leggen straffen te matigen. Er is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De onderhavige zaak is weliswaar niet binnen twee jaar na het instellen van het rechtsmiddel afgerond, maar deze overschrijding is toe te schrijven aan het - door het hof gehonoreerde - verzoek van de verdediging tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 22 augustus 2009.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering ad € 25,-- in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte erkend. Derhalve kan deze worden toegewezen zoals na te melden, een en ander zodanig, dat indien dit bedrag door een of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal het bedrag tevens opleggen in de vorm van de schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 310, 311, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tachtig dagen;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van drieëndertig dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vijfentwintig euro;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfentwintig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van één dag zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. E. Pennink buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.