ECLI:NL:GHARN:2010:BM3053

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002759-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot rijden onder invloed en zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 29 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1982 en woonachtig in [woonplaats], was op 8 augustus 2008 betrokken bij een eenzijdig ongeval. Tijdens dit ongeval bestuurde zij een voertuig terwijl zij onder invloed was van amfetamine, en bovendien had zij geen geldig rijbewijs. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf. De verdachte heeft tijdig hoger beroep aangetekend.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie, niet voor het bewijs mocht worden gebruikt, omdat zij niet was gewezen op haar recht op bijstand van een advocaat. Het hof heeft deze verklaring echter niet voor het bewijs gebruikt, waardoor de verdediging geen belang meer had bij dit verweer. Het hof heeft vastgesteld dat het bloedonderzoek aan de wettelijke vereisten voldeed, en heeft het verweer van de raadsman verworpen.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, waaronder het rijden onder invloed van amfetamine, het rijden zonder rijbewijs, en het rijden zonder verzekering. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft meegewogen in de strafmaat. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 24 uren, met een voorwaardelijke vervangende hechtenis van 12 dagen, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002759-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-490398-08
Arrest van 29 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf en overtredingen veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 24 uren, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, en tot een ontzegging voor de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden (met aftrek). Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft zij gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot werkstraffen voor de duur van respectievelijk 10 uren, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis en 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
zij op of omstreeks 08 augustus 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl zij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine en/of diazepam en/of desmethyldiazepam en/of antidepressiva, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2.
zij op of omstreeks 08 augustus 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
zij op of omstreeks 08 augustus 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gekentekend [kenteken], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat], zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter zitting van het hof met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit het navolgende aangevoerd. Verdachte is voorafgaand aan haar verhoor bij de politie niet gewezen op haar recht op bijstand van een advocaat. Gelet op de zogenoemde 'Salduz-jurisprudentie' van het EHRM en de Hoge Raad dient de verklaring van verdachte bij de politie daarom te worden uitgesloten van het bewijs.
Nu het hof de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie niet voor het bewijs bezigt, heeft de verdediging geen belang (meer) bij de bespreking van dit verweer.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman voorts aangevoerd, dat het bloedonderzoek niet volgens de wettelijke regels is uitgevoerd. Door de raadsman is gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bij het bloedonderzoek aanwezig is geweest. Daarnaast blijkt niet uit het dossier wanneer het eerste contact met verdachte heeft plaatsgevonden. Het voorgaande dient volgens de raadsman te leiden tot vrijspraak.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof de volgende feiten vast. Op 8 augustus 2008 om 15.52 uur is verdachte betrokken geweest bij een eenzijdig ongeval op de [straat] te [plaats]. Omstreeks 16.15 uur had verbalisant [verbalisant 1] het eerste directe contact met verdachte. Vervolgens is verdachte overgebracht naar het ziekenhuis. Aldaar is - blijkens de 'aanvraag van de bepaling van alcohol en/of andere stoffen in bloed' - om 18.00 uur bij verdachte bloed afgenomen. Hiernaar gevraagd door verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte toestemming gegeven tot afname van bloed. De afgenomen buisjes met bloed werden door verbalisant [verbalisant 2] in aanwezigheid en met behulp van GGD arts Moenander conform de regels verpakt en verzegeld, zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2009.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verbalisant [verbalisant 2] aanwezig is geweest bij de bloedafname.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat is voldaan aan de vereisten die worden gesteld aan een bloedonderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 08 augustus 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl zij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine, waarvan zij redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2.
zij op 08 augustus 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig personenauto heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
zij op 08 augustus 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, gekentekend [kenteken], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat], zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op het misdrijf:
1.
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
en de overtredingen:
2.
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
3.
als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheids-verzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 8 augustus 2008 betrokken geweest bij een eenzijdig ongeval. Zij heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 door als bestuurder van een auto op de openbare weg te rijden, terwijl zij onder invloed van amfetamine verkeerde. Daarnaast was verdachte niet in het bezit van een geldig rijbewijs. Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Voorts was de auto waarin verdachte reed niet verzekerd.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2010 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van - onder meer soortgelijke -strafbare feiten.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang gezien, is het hof van oordeel dat oplegging van werkstraffen en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, zoals de politierechter in eerste aanleg heeft gedaan en door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden is. Het hof ziet in de door de raadsman ter zitting gestelde omstandigheden geen aanleiding om af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van na te melden duur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de artikelen 8, 107, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde misdrijf tot
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vierentwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twaalf dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van tien maanden;
en ter zake van de onder 2 ten laste gelegde overtreding tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tien uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast;
en ter zake van de onder 3 ten laste gelegde overtreding tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. E. Pennink buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.