ECLI:NL:GHARN:2010:BM2846

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002220-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan een minderjarige verdachte met ernstige persoonlijkheidsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 7 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, een minderjarige, was eerder vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank had hem wel de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. De verdachte was beschuldigd van brandstichting, bedreiging en ontuchtige handelingen met een minderjarige. Het hof heeft de verdachte niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de bedreiging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte de bewezenverklaring van de feiten 1, 3 en 4 gerechtvaardigd en heeft deze gekwalificeerd als respectievelijk medeplegen van opzettelijk brandstichten, bedreiging met zware mishandeling en medeplegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige.

De verdachte heeft een complexe persoonlijkheidsproblematiek, waaronder een pervasieve ontwikkelingsstoornis en gedragsstoornissen. Deskundigen hebben geadviseerd om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het hof heeft overwogen dat, gezien de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in beginsel aangewezen is. Echter, omdat de verdachte al onder civielrechtelijke maatregelen valt en in een passende behandelsetting verblijft, heeft het hof besloten om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in voorwaardelijke vorm op te leggen. Dit houdt in dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van zijn gezinsvoogd en dat hij gedurende twee jaar geen nieuwe strafbare feiten mag begaan. Het hof heeft de beslissing genomen met het oog op de continuïteit van de behandeling en de ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002220-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-450083-08
Arrest van 7 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 augustus 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en hem voor de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde misdrijven de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven. Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Omvang van het rechtsmiddel
Het hof zal de verdachte niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 8 februari 2010 en 24 maart 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 13 augustus 2009.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk zal opleggen. Aan de daaraan te verbinden proeftijd van twee jaren dient de bijzondere voorwaarde te worden verbonden dat verdachte zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen, te geven door zijn gezinsvoogd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover voor dit hoger beroep van belang - ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 26 februari 2008 in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een schuur, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) brandende lucifer(s) gegooid en/of geschoten naar en/of in aanraking gebracht met linnengoed en/of (oud) papier en/of een (kartonnen) doos, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met linnengoed en/of (oud) papier en/of een (kartonnen) doos, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat linnengoed en/of dat (oud) papier en/of die (kartonnen) doos en/of die schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of zich in die schuur bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 05 augustus 2008 in de gemeente [gemeente 2] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik heb een mes op mijn kamer hoor" en/of "Ik heb glas stuk gegooid en daar kan je je ook aan snijden" en/of "Ik zal de accu aan de deurkruk zetten en dan krijg je lekker stroom" en/of "Ik zal deo bij jullie in de ogen spuiten" en/of "Ik krijg jullie nog wel, wacht maar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 april 2008 tot en met 13 april 2008 in de gemeente [gemeente 3], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer 2] (geboren [1995]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)
- zijn/hun penis in de vagina en/of de kont en/of de mond van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of
- die [slachtoffer 2] trekkende bewegingen aan zijn/hun, verdachtes, penis laten maken en/of
- die [slachtoffer 2] gezoend.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij op 26 februari 2008 in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een schuur, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk brandende lucifers in aanraking gebracht met linnengoed en een kartonnen doos, ten gevolge waarvan dat linnengoed en die kartonnen doos geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en zich in die schuur bevindende goederen te duchten was;
3.
hij op 05 augustus 2008 in de gemeente [gemeente 2] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik heb een mes op mijn kamer hoor" en "Ik heb glas stuk gegooid en daar kan je je ook aan snijden" en "Ik zal de accu aan de deurkruk zetten en dan krijg je lekker stroom";
4.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 6 april 2008 tot en met 13 april 2008 in de gemeente [gemeente 3], tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer 2] (geboren [1995]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte en zijn mededader
- hun penis in de vagina en/of de kont en/of de mond van die [slachtoffer 2] geduwd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
3.
bedreiging met zware mishandeling;
4.
medeplegen van het misdrijf met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid
Omtrent de persoon van de verdachte is meermalen gerapporteerd door P.M. Boeting, kinder- en jeugdpsychiater, en M. van Heteren, GZ-psycholoog. In hun rapport van 26 februari 2009 respectievelijk 9 maart 2009 hebben voornoemde gedragsdeskundigen een eensluidende uitspraak gedaan over de mate waarin het ten laste gelegde aan verdachte kan worden toegerekend. Op grond van psychiatrisch en psychologisch onderzoek is door hen geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, namelijk een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO, afgekort PDD-nos. Tevens is er sprake van een gebrekkige cognitieve ontwikkeling en een ernstige gedragsstoornis, welke in de kindertijd is begonnen. Deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waren reeds aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte heeft daarbij gehandeld vanuit zijn beperkingen in denken (cognitief beperkt, rigide en zeer egocentrisch) en gevoelsmatig beleven. Hij kon onvoldoende zijn vrije wil bepalen, gehinderd als hij werd door de gevolgen van de gesignaleerde ontwikkelingsproblemen. Beide gedragsdeskundigen adviseren verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het hem ten laste gelegde, indien bewezen.
Op grond van vorenstaand advies concludeert het hof dat het bewezen verklaarde aan verdachte moet worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Gelet hierop en in aanmerking nemende dat ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig zijn, acht het hof verdachte strafbaar.
Motivering oplegging maatregel
Het hof heeft de wijze van afdoening van de onderhavige strafzaak bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, overwegingen omtrent de daarmee samenhangende veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, alsmede overwegingen met betrekking tot het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
In het licht van het vorenstaande heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten betreffen alle misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Ter terechtzittingen van het hof van 8 februari 2010 en 24 maart 2010 is een aantal getuigen-deskundigen gehoord, onder wie - onder meer - de gezinsvoogd van verdachte, de GZ-psycholoog van de betrokken Raad voor de Kinderbescherming, de behandelcoördinator van orthopedagogisch behandelcentrum De Eik te Deventer, waar verdachte tot voor kort verbleef, en de behandelcoördinator van orthopedagogisch behandelcentrum De Beele te Voorst, waar verdachte sinds 3 maart 2010 is opgenomen. Voorts hebben de advocaat-generaal, de raadsvrouw, de moeder van verdachte en - naar zijn vermogen - de verdachte zelf zich uitgelaten over de hun als meest wenselijk voorkomende afdoening van de onderhavige strafzaak.
Daarnaast heeft het hof gelet op het feit dat verdachte civielrechtelijk onder toezicht is gesteld, waarbij tevens een machtiging tot uithuisplaatsing is afgegeven. In juni 2010 zal de verlenging daarvan opnieuw worden beoordeeld door de kinderrechter te Zwolle.
Het hof heeft kennisgenomen van een veelheid aan gedragskundige en andere rapporten die over de persoon van verdachte zijn uitgebracht. Daarin wordt een beeld geschetst van verdachtes huidig functioneren en zijn toekomstperspectief. Een en ander stemt tot grote zorg.
Uit de rapporten van de gedragsdeskundigen Boeting en Van Heteren van 26 februari 2009,
9 maart 2009 en hun op last van hof opgemaakte aanvullende rapport van 12 maart 2010 komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
(...) Betrokkene is een veertienjarige jongen die qua intelligentie functioneert op de grens van zwakbegaafd en licht zwakzinnig niveau met een totaal IQ van 71. Er is bij hem sprake van een stoornis in het autistische spectrum, te classificeren als een autistische stoornis. De bij deze stoornis behorende preoccupatie, eerder gericht op vuur, lijkt zich thans zowel op multimedia als op seksualiteit te richten. Er zijn van jongs af aan forse agressieregulatie- en gedragsproblemen, welke voldoen aan de kenmerken van een gedragsstoornis. Er is sprake van een zeer zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. De ontwikkelingsstoornis, gedragsproblemen en zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling kunnen begrepen worden vanuit de combinatie van aangeboren erfelijke factoren (autismespectrumstoornis) en de problematische opvoedings- en gezinsomstandigheden waaronder betrokkene is opgegroeid.
(...) Betrokkene lijkt belevingsvragen niet te begrijpen. Hij kan zich niet in het standpunt en perspectief van de ander verplaatsen. Hij lijkt sociale interacties niet te begrijpen. Hij kan zich niet inleven in anderen en heeft ook weinig tot geen zicht op eigen gevoelens. In de gewetensfunctie valt het ontbreken van besef van goed en kwaad en het gebrek aan empathie op. De relaties met anderen imponeren overwegend instrumenteel en gericht op eigen en directe behoeftebevrediging.
(...) De kans op recidive wordt groot geacht.
(...) Gezien zijn verstandelijke beperking, autistische stoornis en de gedragsstoornis is, met het oog op een zo gunstig mogelijk ontwikkeling en ter voorkoming van recidive, behandeling nodig in een gespecialiseerde residentiële setting, waar men een behandelprogramma kan bieden dat zich richt op het trainen en inslijpen van gewenst (seksueel) gedrag, regels, normen en waarden en meer specifiek zedengericht op delictscenario, terugvalpreventie en het ontwikkelen van zelfcontrole en zelfsturing en het beïnvloeden van zijn lustvolle preoccupatie met seksualiteit en agressie. Het is van groot belang dat er in deze behandeling rekening wordt gehouden met zijn sterk beperkte contactuele, empathische en integratieve mogelijkheden.
Het hof is van oordeel dat - gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de zwaarte van verdachtes persoonlijkheidsproblematiek - oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in onvoorwaardelijke vorm in beginsel is aangewezen. Voorts is duidelijk geworden dat verdachte slechts kan functioneren in een zeer overzichtelijke residentiële omgeving, waarbinnen hem veel structuur wordt geboden en hij onder voortdurend toezicht staat.
Verdachte is recentelijk - op 3 maart 2010 - op initiatief van de gezinsvoogd overgeplaatst naar orthopedagogisch centrum De Beele te Voorst. Het hof heeft ter terechtzitting van 24 maart 2010 drs. C. Salet gehoord, behandel- coördinator in De Beele, tevens GZ-psycholoog. Uit hetgeen door deze als getuige-deskundige naar voren is gebracht leidt het hof af dat genoemd centrum in staat is om (langdurig) zorg te dragen voor behandeling en begeleiding van verdachte, welke zorg is toegesneden, dan wel door inkoop van deskundigheid meer specifiek kan worden toegesneden, op de complexiteit van zijn problematiek. Voorts blijkt uit het betoog van de getuige-deskundige dat er in De Beele is voorzien in een adequaat beveiligingsniveau.
Verdachte verblijft thans aldaar op basis van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. De Beele is, als niet-justitieel behandelcentrum, niet aangewezen als instelling, waarbinnen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ten uitvoer kan worden gelegd. Nu er echter een passend behandelaanbod voorhanden is en de plaatsing van verdachte in De Beele naar tevredenheid van alle betrokkenen verloopt, is het hof van oordeel dat het belang van de continuïteit dient te prevaleren boven de wenselijkheid van oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Dit geldt temeer daar het lopende civielrechtelijke traject voldoende garanties lijkt te bieden ten aanzien van het ook door het hof beoogde doel, te weten een zo gunstig mogelijk verloop van de verdere ontwikkeling van verdachte alsmede bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Een strafrechtelijk kader in onvoorwaardelijke vorm biedt in dit opzicht naar het oordeel van het hof thans geen meerwaarde. Aan verdachte zal dan ook, conform de vordering van de advocaat-generaal, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd in voorwaardelijke vorm. Aan de daaraan te verbinden proeftijd van twee jaren, zal - naast de algemene voorwaarde dat verdachte in die periode geen nieuwe strafbare feiten zal begaan - de bijzondere voorwaarde worden verbonden dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die hem worden gegeven door of namens zijn gezinsvoogd en/of de betrokken voogdij-instelling.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 7a, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 245 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, voor de duur van twee jaren;
beveelt dat de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de voordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van zijn gezinsvoogd en/of de William Schrikker Groep dan wel een vergelijkbare instelling;
draagt de gezinsvoogd en/of genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier.