ECLI:NL:GHARN:2010:BM2651

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001406-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersdelict met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem, waarbij de verdachte is beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 9 augustus 2007 te Acquoy, gemeente Geldermalsen. De verdachte, als bestuurder van een bedrijfsauto, heeft een onvoorzichtige verkeersmanoeuvre uitgevoerd door te keren op een parallelweg, terwijl zijn zicht belemmerd werd door een hoge heg. Dit leidde tot een aanrijding met een bromfietsster, die hierdoor ernstig letsel opliep, waaronder een open onderbeenbreuk. De advocaat-generaal achtte het primair tenlastegelegde bewezen, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat de hoge snelheid van de bromfietsster een rol speelde in het ongeval.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. Het hof concludeerde dat de gedragingen van de verdachte, in onderling verband beschouwd, voldoende schuld opleveren in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft niet de noodzakelijke voorzichtigheid betracht, wat resulteerde in de aanrijding. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een voorwaardelijke werkstraf en reclasseringstoezicht, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het delict en de psychische gesteldheid van de verdachte, zoals vastgesteld in een rapport van Tactus verslavingszorg.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001406-09
Uitspraak d.d.: 13 april 2010
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 20 maart 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Amsterdam,
wonende te [straat[, [plaats]
thans verblijvende [verblijfplaats]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 maart 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar onvoorwaardelijk.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr R.P.G. van der Weide, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 augustus 2007, te Acquoy, gemeente Geldermalsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) daarmede heeft gereden over de weg, de Leerdamseweg, gaande in de richting Leerdam,
zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of roekeloos,terwijl het zicht op de, gezien zijn, verdachtes rijrichting, rechts naast de door hem, verdachte bereden rijstrook gesitueerde
parallelweg, belemmerd werd door een in een groenstrook,-welke groenstrook was gelegen tussen die rijstrook en die parallelwegweg, aanwezige haag en/of begroeiing en/of ongeveer gekomen ter hoogte van de Nieuwe Steeg, ten einde te keren, zijnde een bijzondere manoeuvre als vermeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook, naar rechts heeft gestuurd en/of in strijd met het gestelde in artikel 10 van voormeld reglement, die groenstrook is ingereden en/of is doorgereden en/of die parallelweg is opgereden of met voormeld motorrijtuig (bedrijfsvoertuig) op zodanige wijze door die groenstrook is gereden en/of heeft bevonden, dat de linker voorzijde van dat motorrijtuig
(bedrijfsvoertuig) zich boven het wegdek van die parallelweg heeft bevonden, op het moment dat een over die parallelweg hem, verdachte tegemoet rijdende bestuurster van een ander motorrijtuig (bromfiets) hem, verdachte dicht genaderd was en/of heeft hij, verdachte bij dat keren die bestuurster niet voor laten gaan en/of is hij, verdachte gebotst tegen en/of in aanrijding is gekomen met dat ander motorrijtuig (bromfiets), tengevolge waarvan die bromfietsster ten val is gekomen
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 9 augustus 2007, te Acquoy, gemeente Geldermalsen,,
als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) daarmede heeft gereden over de weg, de Leerdamseweg, gaande in de richting Leerdam, en/of ongeveer gekomen ter hoogte van de Nieuwe Steeg, ten einde te keren, zijnde een bijzondere manoeuvre als vermeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook, naar rechts heeft gestuurd en/of in strijd met het gestelde in artikel 10 van voormeld reglement, een tussen die rijstrook en parallelweg gelegen groenstrook is ingereden en/of is doorgereden en/of die parallelweg is opgereden of met voormeld motorrijtuig (bedrijfsvoertuig) op zodanige wijze door die groenstrook is gereden en/of heeft bevonden, dat de linker voorzijde van dat motorrijtuig (bedrijfsvoertuig) zich boven het wegdek van die parallelweg heeft bevonden, op het moment dat een over die parallelweg hem, verdachte tegemoet rijdende bestuurster van een ander motorrijtuig (bromfiets) hem, verdachte dicht genaderd was en/of heeft hij, verdachte bij dat keren die bestuurster niet voor laten gaan en/of is hij, verdachte gebotst tegen en/of in aanrijding is gekomen met dat ander motorrijtuig (bromfiets), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
De advocaat-generaal acht het primair tenlastegelegde bewezen. Zij stelt hiertoe dat verdachte door te keren in een voor hem onoverzichtelijke situatie zeer onvoorzichtig heeft gereden. Hierdoor heeft verdachte een ongeval veroorzaakt waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde aangezien het handelen van verdachte weliswaar onvoorzichtig was maar dat dit handelen geen schuld oplevert in de zin van artikel 6 van de WVW. Door de (te) hoge snelheid van de bromfiets heeft verdachte het slachtoffer niet op tijd kunnen opmerken. Bij een lagere snelheid was het slachtoffer vermoedelijk in staat geweest om de brommer op tijd tot stilstand te brengen. De raadsman refereert zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. Het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primaire deel van de tenlastelegging wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Onweersproken/tevens vaststaande feiten
Verdachte heeft op 9 augustus 2007 te Acquoy, gemeente Geldermalsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) daarmede gereden over de weg, de Leerdamseweg, gaande in de richting Leerdam. Gezien vanuit de rijrichting van verdachte bevindt zich rechts naast deze weg een parallelweg die van de Leerdamseweg gescheiden is door een ongeveer 5,00 meter brede berm. Verdachte stuurde vanaf de door hem bereden rijstrook, naar rechts, waarbij hij over de groenstrook, de parallelweg van de Leerdamseweg op reed, teneinde te willen keren. Op die groenstrook werd, ter hoogte van de Nieuwe Steeg, het zicht op de parallelweg belemmerd door een heg. Deze heg was ter hoogte van het ongeval ongeveer 1.70 hoog en 2.50 meter breed. Verdachte reed, ondanks dat zijn zicht werd belemmerd, zover de parallelweg op dat hij er met twee zijwielen opstond. Op dit moment kwam hem een over die parallelweg rijdende bestuurster van een motorrijtuig (bromfiets) tegemoet, waardoor een botsing ontstond tussen het motorrijtuig van verdachte en de bromfiets. De bestuurster van deze bromfiets ([slachtoffer]) is tengevolge van deze botsing ten val gekomen en heeft hierdoor een open onder-beenbreuk opgelopen. [Slachtoffer] is op 6 maart 2009 als getuige ter terechtzitting van de rechtbank gehoord. Hierbij heeft zij aangegeven dat ze drie dagen in het ziekenhuis heeft moeten liggen en dat het letstel nog steeds niet hersteld is.
Het oordeel van het hof
Bij de vraag naar de schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verdachte heeft, omdat hij verkeerd was gereden, willen keren op de parallelweg, die via de naast de weg gelegen berm, was te bereiken. Hij is daartoe van de Leerdamseweg de berm ingereden. Op de plek waar verdachte wilde keren werd het zicht op de parallelweg belemmerd door een heg van ongeveer 1.70 meter hoog. Verdachte reed ondanks, en volgens eigen zeggen juist vanwege, slecht zicht, met één zijde van zijn motorrijtuig de parallelweg op, teneinde te voorkomen dat hij in de berm vast zou blijven zitten. Vervolgens is de botsing ontstaan met de op die parallelweg rijdende bromfietsster.
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman dat het slachtoffer aanzienlijk te hard zou hebben gereden op de bromfiets en aldus medeschuld zou hebben aan het ongeval, merkt het hof op dat in zijn algemeenheid de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van een slachtoffer, schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In extreme gevallen kan dit anders zijn, doch het hof is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet. Voor het hof is niet aannemelijk dat het slachtoffer te hard heeft gereden. De mogelijk te hoge snelheid van het slachtoffer wordt door haarzelf ontkend. De getuige [getuige] heeft als enige verklaard over de snelheid van de bromfiets. Zij verklaart dat de bromfiets een behoorlijke snelheid had van ongeveer 70 km per uur. Zij heeft echter niet verklaard waar zij de schatting van de snelheid op heeft gebaseerd. Het hof vindt deze verklaring te weinig concreet om voldoende aannemelijk te achten dat het slachtoffer te hard heeft gereden. Ten overvloede overweegt het hof dat zelfs indien zij circa 70 km per uur zou hebben gereden, dat naar het oordeel van het hof de schuld van verdachte niet zou opheffen. Daar komt bij dat er voor het slachtoffer, op de plek waar zij reed, geen noodzaak was om op voorhand te anticiperen op een mogelijke plotseling de weg oprijdende verkeersdeelnemer.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of uit de gedragingen van verdachte de voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet vereiste schuld kan worden afgeleid. Voor beantwoording van die vraag is bepalend of de verschillende gedragingen die het ongeval hebben veroorzaakt, in onderling verband beschouwd die schuld opleveren.
Het hof is van oordeel dat verdachte door zijn gedragingen beschouwd in onderling verband en samenhang zeer onvoorzichtig heeft gehandeld. Immers heeft hij willen keren op een daartoe niet voor de hand liggende plaats met een door een hoge haag belemmerde uitzicht op de parallelweg. Hij is vanuit de berm met zijn bedrijfsauto de parallelweg opgereden op een plaats waar een weggebruiker op die parallelweg dat niet hoefde te verwachten en waarbij niet alleen het uitzicht van hem werd belemmerd door de hoge haag, maar ook het uitzicht van de weggebruikers van de parallelweg door de heg werd belemmerd. Verdachte is daarbij met zijn bestelbus zover de parallelweg opgereden dat het voor de bromfietsster onmogelijk was om hem nog te ontwijken. Het niet betrachten van de in deze situatie noodzakelijke voorzichtigheid maakt dat het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 9 augustus 2007, te Acquoy, gemeente Geldermalsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) daarmede heeft gereden over de weg, de Leerdamseweg, gaande in de richting Leerdam,
zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of roekeloos,terwijl het zicht op de, gezien zijn, verdachtes rijrichting, rechts naast de door hem, verdachte bereden rijstrook gesitueerde
parallelweg, belemmerd werd door een in een groenstrook,-welke groenstrook was gelegen tussen die rijstrook en die parallelwegweg, aanwezige haag en/of begroeiing en/of ongeveer gekomen ter hoogte van de Nieuwe Steeg, ten einde te keren, zijnde een bijzondere manoeuvre als vermeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook, naar rechts heeft gestuurd en/of in strijd met het gestelde in artikel 10 van voormeld reglement, die groenstrook is ingereden en/of is doorgereden en/of die parallelweg is opgereden of met voormeld motorrijtuig (bedrijfsvoertuig) op zodanige wijze door die groenstrook is gereden en/of heeft bevonden, dat de linker voorzijde van dat motorrijtuig
(bedrijfsvoertuig) zich boven het wegdek van die parallelweg heeft bevonden, op het moment dat een over die parallelweg hem, verdachte tegemoet rijdende bestuurster van een ander motorrijtuig (bromfiets) hem, verdachte dicht genaderd was en/of heeft hij, verdachte bij dat keren die bestuurster niet voor laten gaan en/of is hij, verdachte gebotst tegen en/of in aanrijding is gekomen met dat ander motorrijtuig (bromfiets), tengevolge waarvan die bromfietsster ten val is gekomen
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door een gevaarlijke verkeersmanoeuvre een ongeval veroorzaakt waarbij het slachtoffer ernstig gewond is geraakt. Gelet op de ernst van het feit, de gevolgen die het ongeval voor het slachtoffer heeft gehad en gelet op het feit dat verdachte, zoals blijkt uit het uittreksel uit het documentatieregister ook in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 zou het hof in beginsel een onvoorwaardelijke werkstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging passend achtten.
Over verdachte is door Tactus verslavingszorg op 23 maart 2010 een rapport uitgebracht.
Uit dit rapport blijkt dat de psychische gesteldheid van verdachte zorgwekkend is te noemen, welke psychische gesteldheid ook in de weg staat aan het verrichten van een werkstraf. Tactus adviseert de oplegging van een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde onder meer reclasseringstoezicht.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf thans niet opportuun. Wel zal het hof een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur opleggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van reclasseringtoezicht. In de ernst van het delict en de bijzonder zorgwekkende psychische gesteldheid van verdachte vindt het hof de reden om voor wat betreft de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid af te wijken van de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte. Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Aldus gewezen door
mr G. Mintjes, voorzitter,
mr J.W. Frieling en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,
en op 13 april 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.