ECLI:NL:GHARN:2010:BM2527

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000809-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepkwekerij met werkstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1981 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het telen van hennepplanten. De politierechter had haar een straf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft het hoger beroep gedeeltelijk ontvankelijk verklaard, maar de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een werkstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 565 hennepplanten had geteeld en aanwezig had gehad in een pand aan [adres].

De verdediging voerde aan dat de politie onrechtmatig had gehandeld bij het binnentreden van de woning van de verdachte, maar het hof oordeelde dat de politie op basis van een MMA-melding voldoende grond had voor verdenking en dat de verdachte toestemming had gegeven voor het binnentreden. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 70 uren, met de waarschuwing dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 35 dagen zou worden opgelegd. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000809-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-601054-05
Arrest van 27 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 maart 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres]
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. J. den Haan, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode vanaf 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 565, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Verweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat de anonieme tip die heeft geleid tot het binnentreden in de woning van verdachte en haar medeverdachte onvoldoende verdenking van een strafbaar feit opleverde. Daarnaast is het de vraag of er wel sprake is geweest van het geven van toestemming, als bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden (Awbi), tot het binnentreden in de woning. Het resultaat van het binnentreden moet daarom van het bewijs worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting moet worden uitgegaan van de volgende feitelijke gang van zaken.
In de maand juni 2005 is bij de politie Flevoland een zgn. MMA-melding binnengekomen met de volgende inhoud:
Op de [adres] en [adres] zijn wietplantages. De plantages bevinden zich in beide gevallen op de zolder.
Op nummer [adres] gaat het om 600 planten en op nummer [adres] gaat het om 450 planten.
Op de [adres] is op de zolder ook een wietplantage, hier gaat het ook om 450 planten.
De bewoners van deze panden werken samen.
Het gaat om [verdachte] en [medeverdachte 1] ([adres]), [betrokkene 1] ([adres]) en [betrokkene 2] ([adres]).
Waar de drugs geknipt en verkocht worden is onbekend, er is geen stankoverlast. De melder vertelt dat de stroom illegaal wordt afgetapt, hoe dit gebeurt is onbekend.
Verdere gegevens ontbreken.
Melder heeft zelf gezien en/of gehoord.
Op basis van deze informatie is met betrekking tot de woning van - onder meer - verdachte een machtiging tot binnentreden als bedoeld in de Awbi afgegeven aan de brigadier van politie [verbalisant 1]. [verbalisant 1] belde op 30 juni 2005 aan bij de woning van verdachte waarop de deur werd geopend door verdachte. Nadat [verbalisant 1] [verdachte] de cautie had gegeven en haar had gevraagd of er in de woning een wietplantage aanwezig was, antwoordde verdachte bevestigend, daaraan toevoegend dat die plantage zich op de zolderverdieping bevond. Verdachte heeft daarop de verbalisanten toestemming gegeven de woning binnen te treden waarna de hennepplantage is aangetroffen. Van de tevoren verstrekte Awbi-machtiging is geen gebruik gemaakt.
Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat het gebruik van MMA-meldingen als startinformatie voor een opsporingsonderzoek in de rechtspraak in het algemeen pleegt te worden aanvaard. Het antwoord op de vraag of een (enkele) MMA-melding op zich, zonder verificatie, voldoende grond voor verdenking kan opleveren, lijkt met minder zekerheid te kunnen worden voorspeld. Daarbij zal het aankomen op de omstandigheden van het geval, zoals de specificiteit van de inhoud van de melding. In het onderhavige geval meende brigadier [verbalisant 1] klaarblijkelijk op basis van de MMA-melding met een verdachte van doen te hebben toen verdachte de deur opende, hij gaf haar immers meteen de cautie. De vraag of [verbalisant 1] het daarmee bij het rechte eind had, kan naar het oordeel van het hof echter in het midden blijven. Na die cautie deelde verdachte immers direct mede dat [verbalisant 1] verdenking terecht was. Na die mededeling van verdachte was er onmiskenbaar voldoende grond voor verdenking en eerst toen is van de bevoegdheid 'binnentreden van de woning' gebruik gemaakt.
Het tweede onderdeel van het verweer betreft de vraag of [verbalisant 1] c.s. mochten afgaan op de aan hen door verdachte verleende toestemming om de woning te betreden. Ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op dit punt aangevoerd dat die vraag ontkennend zou moeten worden beantwoord omdat niet verdachte maar haar medeverdachte de hoofdbewoner van het pand zou zijn geweest. Dit verweer moet worden verworpen. Vast staat dat (ook) verdachte het betreffende pand bewoonde. De politie mocht dan ook op de door haar op ondubbelzinnige wijze verleende toestemming afgaan.
Van onrechtmatig politieoptreden was mitsdien geen sprake. De resultaten van het onderzoek kunnen dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij in de periode vanaf 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 565 hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ongeveer 565 hennepplanten in de woning van haar en haar medeverdachte. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten.
Gelet op de ernst van de feiten maar ook op het ontbreken van recidive door verdachte, is het hof - anders dan de rechtbank - van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van een werkstraf van 70 uren.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in haar hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van onder 2 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor het overige en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zeventig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfendertig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. G. Dam en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.