Parketnummer: 24-002857-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-440066-08
Arrest van 22 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 november 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in PI Overijssel, PIV HvB Zwolle te Zwolle,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft een maatregel opgelegd. Tevens is een beslissing genomen omtrent het beslag en de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Blijkens de akte rechtsmiddel richt het hoger beroep zich tegen de beslissing gegeven inzake feit 1 en richt het zich niet tegen de vrijspraak van feit 2.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede dat het hof zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] sr. zal toewijzen tot een bedrag van
€ 4.466,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een busje traangas en een kogel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover voor dit hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 27 maart 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en -al dan niet- met
voorbedachten rade [benadeelde] (geboren [1973]) van het leven te beroven, met
dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen
meerdere, althans een, schot(en) op het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde]
heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier de navolgende feiten vast.
Verdachte heeft een relatie gehad met [benadeelde]. Zij hebben samen twee kinderen: [oudste zoon], ten tijde van het tenlastegelegde feit 12 jaar oud, en [jongste zoon], ten tijde van het tenlastegelegde feit 7 jaar oud. In het voorjaar van 2007 is de relatie tussen [benadeelde] en verdachte beëindigd. In eerste instantie bleven de kinderen bij verdachte wonen, maar in mei 2007 werden de kinderen officieel bij [benadeelde] in huis geplaatst. De oudste zoon van verdachte heeft eind 2007 aangegeven dat hij niet meer bij verdachte op bezoek wilde gaan. In maart 2008 heeft hun jongste zoon eveneens aangegeven niet meer bij verdachte op bezoek te willen gaan. Verdachte heeft dit bericht op 26 maart 2008 te horen gekregen.
Op donderdag 27 maart 2008 heeft [benadeelde] de oudste zoon opgehaald van school, waarna hij met zijn auto naar de [naam school] te [plaats] is gereden, waar hij ook de jongste zoon uit school wilde halen. Bij die school aangekomen is de oudste zoon in de auto blijven zitten, terwijl [benadeelde] is uitgestapt om bij het hek te wachten op zijn jongste zoon.
Verdachte had de beschikking over een met scherpe patronen geladen pistool. Zij heeft dit pistool op 27 maart 2008 meegenomen toen zij in haar auto naar de [naam school] is gereden. Zij is naar de school gereden om te zien of [benadeelde] daar was. Zij wilde [benadeelde] - in haar bewoordingen - flink raken.
Toen [benadeelde] verdachte aan zag komen, is hij naar zijn auto gelopen. Verdachte is uit haar auto gestapt met het vuurwapen in haar hand en heeft tegen [benadeelde] gezegd "Ik maak je kapot". Vervolgens heeft zij op [benadeelde] geschoten, waarbij [benadeelde] aan zijn linkeroor is geraakt. [benadeelde] is vervolgens in zijn auto gaan zitten. Verdachte is naast de auto gaan staan met het vuurwapen in haar hand en heeft vervolgens weer op het hoofd van [benadeelde] gericht. Verdachte loste opnieuw een schot in de richting van [benadeelde]' hoofd. [benadeelde] is naar de bijrijdersstoel gedoken en heeft geprobeerd de auto te verlaten, hetgeen hem in eerste instantie niet lukte omdat hij de autogordel niet los kon krijgen. Verdachte heeft vervolgens nog meerdere malen op [benadeelde] geschoten. [benadeelde] is hierbij meerdere keren geraakt, te weten in zijn bovenbeen, penis, (beide) onderarmen en buik. [benadeelde] is vervolgens over zijn zoon heen geklommen en heeft de auto via het bijrijdersportier verlaten. Hij is in de richting van de school gelopen en is bij de voordeur van de school in elkaar gezakt. Verdachte is naar haar auto gelopen, ingestapt en weggereden. Zij heeft zich van het pistool ontdaan. Ongeveer een uur later heeft verdachte zichzelf bij de politie gemeld.
De gedragingen van de verdachte -kortweg: het van korte afstand met een pistool schieten van meerdere kogels op c.q. in het hoofd c.q. lichaam van [benadeelde]- tonen dat verdachte het opzet had om [benadeelde] van het leven te beroven. Verdachte heeft weliswaar zelf verklaard dat ze niet meer beoogde dan aan [benadeelde] letsel toe te brengen, maar de gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op de dood dat het, behoudens bijzondere contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte dat gevolg ook wilde. Van contra-indicaties is niet gebleken.
De advocaat-generaal en de raadsman zijn het eens over het feit dat bij de verdachte 'voorbedachte raad' heeft bestaan, maar, anders dan de advocaat-generaal, is de raadsman van mening dat die voorbedachte raad geen betrekking had op het delict dat feitelijk heeft plaatsgehad, i.c.: poging doodslag, maar slechts op het toebrengen van (al dan niet zwaar) lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Om die reden dient de verdachte te worden vrijgesproken van 'poging moord', aldus de raadsman. Het standpunt dat de verdachte het slachtoffer aanvankelijk 'slechts' letsel wilde toebrengen baseert de raadsman op na haar aanhouding door de verdachte afgelegde verklaringen inhoudende dat zij het slachtoffer niet wilde doden en dat zij hem alleen maar "flink wilde raken" dan wel hem aan wilde doen wat hij haar had aangedaan. Met het laatstbedoelde voornemen wordt gerefereerd aan een incident dat plaatshad op 20 februari 2008 waarbij de verdachte enige meters werd meegesleept door een door het slachtoffer bestuurde auto ten gevolge waarvan de verdachte, blijkens de aangifte, blauwe plekken en kneuzingen over het gehele lichaam opliep.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Voor het aannemen van voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door haar genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Het komt dus aan op de vraag of het door de verdachte genomen besluit dezelfde of, naar de raadsman heeft betoogd, een andere strekking had dan de daad die uiteindelijk plaatsvond, te weten de poging om [benadeelde] met pistoolschoten van het leven te beroven.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat bij de verdachte voorbedachte raad heeft bestaan op de daad die zij uiteindelijk heeft willen stellen, het doodschieten van [benadeelde]. Van enige door de raadsman impliciet bepleite koerswijziging, bijstelling van het voornemen, blijkt niets.
De verdachte verliet haar woning met een met scherpe patronen geladen pistool, ging op zoek naar de verdachte en trof hem, overeenkomstig haar verwachtingen, bij de school van één van de kinderen. Zij stapte vervolgens uit de auto met het pistool in de aanslag, liep naar het slachtoffer toe en begon te schieten op de wijze zoals hiervoor is weergegeven. Het oordeel dat deze opeenvolging van gebeurtenissen eenduidig wijst op een bij de verdachte bestaande voorbedachte raad op het doden van het slachtoffer vindt voorts nog bevestiging in verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] inhoudende dat zij van [naam] hadden gehoord dat verdachte ongeveer vijf minuten voor het schietincident tegen hem heeft gezegd dat zij [benadeelde] dood zou maken wanneer ze hem zou tegenkomen bij school.
De door de raadsman naar voren gebrachte uitlatingen van de verdachte, brengen het hof niet tot een ander oordeel.
Gelet op het bovenstaande zal het hof de primair tenlastegelegde poging tot moord bewezenverklaren.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zij op 27 maart 2008 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] (geboren [1973]) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere schoten op het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde]
heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair: poging tot moord.
Strafbaarheid
Door drs. R.J.H. Winter, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en drs. I.I. van der Klaauw, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, zijn op 9 juni 2008 omtrent verdachte Pro Justitia rapporten uitgebracht. Het hof maakt met instemming van het openbaar ministerie en verdachte gebruik van beide rapporten, opgemaakt in 2008.
Door beide deskundigen wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het hiervoor bewezen verklaarde feit een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond dat dit feit haar slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof kan zich met de conclusie van de deskundigen verenigen en neemt deze over.
Nu niet is gebleken dat verdachte het hiervoor bewezen verklaarde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof het feit en verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Zij is gewapend met een geladen vuurwapen naar de basisschool van haar jongste zoon gereden om daar haar ex-partner te treffen en hem "flink te raken". Zij heeft rond het moment dat de school uit zou gaan, meermalen van korte afstand dit vuurwapen afgevuurd op haar ex-partner, die zich op dat moment bij c.q. in zijn nabij de school geparkeerde auto bevond. De ex-partner is door de schoten van verdachte gewond geraakt aan zijn bovenbeen, penis, beide onderarmen, buik en oorlel. Operatief ingrijpen was geboden. Hij mag van geluk spreken dat hij het heeft overleefd en dat zijn verwondingen niet ernstiger waren. Terwijl het slachtoffer werd beschoten zat de oudste zoon van verdachte en het slachtoffer naast het slachtoffer en in de schootsrichting in de auto. Het mag een bijzonder gelukkig toeval worden genoemd dat die zoon niet door één van de afgevuurde kogels is geraakt. Er kan geen twijfel over bestaan dat de gebeurtenissen een traumatiserend effect op hem zullen hebben gehad en nog hebben.
Het hof rekent het verdachte ook zwaar aan dat zij een groot aantal zich op of nabij het schoolplein bevindende mensen - ouders en kinderen - heeft blootgesteld aan een dergelijke traumatiserende gebeurtenis. Een feit als het onderhavige veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de direct betrokkenen (slachtoffers en omstanders) in het bijzonder. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten hiervan (langdurig) psychische nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Daarnaast is de rechtsorde hierdoor ernstig geschokt.
Dit feit is naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en gevaarzettend geweest, dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur geboden is.
Het hof ziet aanleiding enige matiging toe te passen in de duur van de op te leggen gevangenisstraf, gelet op de trieste omstandigheden en de situatie van onmacht waarin verdachte verkeerde. Ook betrekt het hof hierbij dat uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2009 is gebleken dat verdachte vóór het plegen van het bewezen verklaarde feit niet eerder is veroordeeld.
Matiging is ook op zijn plaats omdat, zoals hiervoor overwogen het bewezen verklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Op grond van al het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel, dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is.
Motivering van de op te leggen maatregel
De verdediging heeft bepleit te volstaan met het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. In artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft de wetgever bepaald dat bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden de gevangenisstraf ten hoogste op drie jaar kan worden bepaald. Het hof heeft hierboven reeds overwogen dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is. Nu het hof een gevangenisstraf oplegt van langere duur dan drie jaren, is voor het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden geen plaats. Het hof dient derhalve enkel nog te beoordelen of de door het openbaar ministerie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd dient te worden.
Zoals hiervoor al vastgesteld bestond bij verdachte ten tijde van het begaan van het delict een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is voorts sprake van een delict dat een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Het risico op herhaling wordt in alle aan het hof uitgebrachte rapporten aanzienlijk geoordeeld. Zo is in het rapport van 9 juni 2008 van psycholoog Van der Klaauw onder meer het volgende gesteld:
"Betrokkene heeft nog steeds het idee dat haar ex de veroorzaker van alle ellende is en de kans op recidive na uitzitten van haar straf wordt daarmee vrij hoog ingeschat. Ook kan niet uitgesloten worden dat betrokkene nog andere acties kan gaan ondernemen om ervoor te zorgen dat de kinderen in ieder geval niet bij haar ex geplaatst blijven. Dit maakt dat er maatregelen getroffen moeten worden om recidive te voorkomen. Betrokkene heeft op grond van haar gebrekkige ontwikkeling weinig inzicht in haar denken en handelen en is weinig weerbaar. (...) Omdat betrokkene zich in het verleden slechts kortdurend heeft laten begeleiden en door teleurstellende ervaringen zelf de hulpverlenende contacten heeft afgebroken, heeft ze weinig motivatie om zich te laten controleren en begeleiden. Derhalve zal begeleiding van betrokkene een verplichtend karakter moeten hebben. Het opleggen daarvan in het kader van een voorwaardelijk strafdeel zal te weinig zekerheid bieden dat ze zich daadwerkelijk aan de voorwaarden houdt."
In het rapport van 9 juni 2008 van psychiater Winter is onder meer gesteld:
"De toekomst blijft inmiddels zorgelijk aangezien ook na vrijlating uit detentie de kans aanzienlijk is dat er nieuwe confrontaties zullen volgen met haar ex en dat betrokkene ook in toenemende mate behoefte zal voelen toch weer contact met haar kinderen te krijgen.
Het lijkt dan ook van het grootste belang dat er te zijner tijd een vorm van begeleiding wordt gecreëerd die voldoende toezicht op betrokkene kan uitoefenen daarbij gesteund door een duidelijk juridisch kader."
In het adviesrapport van Reclassering Nederland van 18 juni 2008 heeft rapporteur K. de Groote onder meer gesteld:
"Op basis van de verstandelijke beperkingen is het gevaarsrisico voor haar ex man aanwezig. Tijdens gesprekken met onderzoekers en rapporteur kost het heel veel moeite tot haar door te dringen en de analyse van haar en het delictgedrag bespreekbaar te maken. Betrokkene betuigt deels spijt, maar is tegelijkertijd vol wrok jegens haar ex man. (...)"
In het aanvullend adviesrapport van Reclassering Nederland van 1 augustus 2008 heeft rapporteur K. de Groote - zakelijk weergegeven - ook nog het volgende gesteld:
"Na lezing van de rapporten van psychiater Winter en psychologe Van der Klaauw hecht de reclassering er aan haar advies nader te formuleren.
Na lezing van de rapporten van beide NIFP onderzoekers is het opvallend te noemen dat daarin regelmatig het aanwezige recidive- en gevaarsrisico jegens betrokkenes ex partner wordt genoemd. (...) Na lezing van de rapporten is rapporteur dezes van mening dat de bevindingen daarin de zorg van de reclassering bevestigen waar het betreft het hoge gevaars- en recidiverisico. Ook tijdens de gesprekken met rapporteur betoont betrokkene nauwelijks spijt van haar handelen te hebben (...). In de directe leefomgeving van betrokkene zijn er geen corrigerende personen. Meermalen stelt zij in het gesprek met rapporteur dat zij bij haar ouders in [plaats] wil gaan wonen. Betrokkenes ouders hebben meermalen telefonisch contact gezocht met rapporteur waarin zij in niet mis te verstane woorden steun en begrip tonen voor het handelen en het gelijk van hun dochter. Het slachtoffer is in deze naar hun mening schuldig aan de hele situatie en het delict van hun dochter, aldus de ouders. (...)
Na lezing van de rapporten wil de reclassering benadrukken dat de kansen op recidive en gevaar bijzonder hoog zijn. Behandelmogelijkheden zijn beperkt door betrokkenes licht zwakzinnig niveau. De reclassering pleit dan ook voor een zeer hoog beveiligingsniveau om betrokkene te behandelen, dan wel te plaatsen teneinde het gevaars- en recidiverisico zoveel mogelijk te beperken."
Uit deze rapportages, in onderling verband bezien, volgt dat verdachte ook na het ondergaan van de op te leggen detentie een aanzienlijk gevaarsrisico vormt voor haar ex-partner. Niet valt uit te sluiten, zoals psychiater Winter ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2010 heeft verklaard, dat gedurende die detentie een zekere afvlakking optreedt van de gevoelens van wrok jegens de ex-partner, maar dat is niet zeker. Naar de situatie van heden beoordeeld is het recidiverisico ten opzichte van die ex-partner nog aanzienlijk, aldus psychiater Winter op genoemde terechtzitting.
De deskundigen achten aldus niet slechts het recidiverisico aanzienlijk, zij stellen ook dat begeleiding van betrokkene een verplichtend karakter zal moeten hebben en dat het opleggen daarvan in het kader van een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende mogelijkheden zal bieden om waar nodig daadwerkelijk in te kunnen grijpen. Die conclusies zijn overtuigend onderbouwd en worden daarom door het hof overgenomen. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de veiligheid van anderen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling alsmede verpleging van overheidswege eist. Het hof zal dan ook deze maatregel naast de gevangenisstraf opleggen.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof zal de inbeslaggenomen kogel onttrekken aan het verkeer. Met behulp van deze kogel is een strafbaar feit begaan en deze kogel is van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd in verband met het ten laste gelegde en dat zijn vordering (ten bedrage van € 4.466,-) in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft door het bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof zal de vordering toewijzen nu deze niet is bestreden en deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart aan het verkeer onttrokken:
1 kogel;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] senior, wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vierduizend vierhonderdzesenzestig euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vierduizend vierhonderdzesenzestig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] senior, wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vierenvijftig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier.