Arrest d.d. 13 april 2010
Zaaknummer 200.024.283/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel en
geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. H.C. Kiers, kantoorhoudende te Deventer,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel en
appelante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff, kantoorhoudende te Deventer.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 27 augustus 2008, 22 oktober 2008 en 24 december 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 3 februari 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 24 december 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 17 februari 2009. In de memorie van grieven heeft [appellant] zijn hoger beroep uitgebreid door dit ook tegen het vonnis van 22 oktober 2008 te richten.
In het principaal appel
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
het vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 24 december 2008 alsmede het tussenvonnis van 22 oktober 2008 146298/HA ZA 08-712 te vernietigen en nader rechtdoende:
de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen en de dwangsommen op te heffen, alsmede indien en voor zover [appellant] ten tijde van het te wijzen arrest enige betaling uit hoofd van het vonnis zal hebben verricht [geïntimeerde] te veroordelen deze aan [appellant] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop elke onverschuldigde betaling zal zijn verricht."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"[appellant] in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren althans hem deze te ontzeggen."
De memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te gelasten - binnen 2 maal 24 uur nar betekening van het in deze te wijzen vonnis - aan [geïntimeerde] ter beschikking te stellen alle administratieve bescheiden, waaronder uitkerings- en/of salarisspecificaties, aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsmede afschriften van alle in het beheer van [appellant] zijnde bankrekeningen zoals deze vanaf 2008 bij [appellant] in het bezit zijn of zijn geweest, welke voor het vaststellen van verhaalsmogelijkheden noodzakelijk zijn, zulks op straffe van een dwangson van € 250,- voor iedere dag dat gedaagden in gebreke blijven aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, zulks tot een maximum van € 25.000,-;
Althans een zonodige beslissing te nemen als Uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in principaal appel twee grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel een grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. In haar vonnis van 22 oktober 2008 heeft de rechtbank in r.o. 2.1. en 2.2. de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling is niet gebleken van bezwaren zodat de daarin besloten feiten ook in hoger beroep vaststaan. Samen met hetgeen partijen in hoger beroep onweersproken hebben gesteld staat daarmee het volgende vast.
1.1. [appellant] en [geïntimeerde] hebben vanaf 2000 tot oktober 2007 een affectieve relatie gehad. De laatste vijf jaar van die relatie hebben zij samengewoond in de woning van [geïntimeerde] aan de [adres]. Aangaande hun samenleving hebben partijen geen schriftelijk vastgelegde afspraken gemaakt. Toen hun samenleving in oktober 2007 werd verbroken is [appellant] weer in zijn woning aan het [adres] gaan wonen.
1.2. In juni 2004 heeft [geïntimeerde] een motorfiets, merk Harley Davidson, type Elektra Glide, gekocht en betaald. [appellant] beschikte niet over het geld voor de aanschaf van een dergelijke motorfiets. [geïntimeerde] had geen motorrijbewijs maar maakte als duopassagier gebruik van de motorfiets. De motorfiets is destijds op naam van [appellant] ingeschreven in het kentekenregister.
1.3. Bij de beëindiging van de samenleving van partijen in oktober 2007 heeft [appellant] de motorfiets uit de schuur aan de Nilantstraat 148 meegenomen. [appellant] weigert sindsdien de motorfiets af te staan aan [geïntimeerde] en heeft per 28 augustus 2008 het kenteken van de motorfiets op naam van een derde doen stellen.
1.4. Het proces-verbaal van de in eerste aanleg op 8 oktober 2008 gehouden comparitie, dat door [appellant] is ondertekend, vermeldt als verklaring van [appellant]: 'Ik heb de motorfiets en het kentekenbewijs in mijn bezit'.
2. Het geschil en de procedure in eerste aanleg
2.1. Het gaat in deze zaak om de vraag wie als eigenaar recht kan doen gelden op de motorfiets. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde], op straffe van een dwangsom, afgifte van de motorfiets met kentekenbewijs en toebehoren gevorderd, evenals een gebruiksvergoeding van € 250,- per maand per oktober 2007. Subsidiair heeft zij een vergoeding van € 8.250,- vermeerderd met de wettelijke rente gevorderd. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld eigenaar van de motorfiets te zijn. [appellant] heeft verweer gevoerd.
2.2. De rechtbank heeft in haar vonnis van 22 oktober 2008 [appellant] opgedragen de door hem gestelde schenking te bewijzen. Na aanzegging van getuigen heeft de advocaat van [appellant] zich onttrokken. Daarop heeft de rechtbank bij eindvonnis van 24 december 2008 de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen onder beperking van de dwangsommen tot € 150,-- per dag met een maximum van € 10.000,--.
2.3. Het principaal appel is in de eerste plaats gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] dient te bewijzen dat de motorfiets aan hem geschonken is. In het incidenteel appel vordert [geïntimeerde] dat [appellant] de deurwaarder, die pogingen heeft ondernomen op basis van het vonnis van 24 december 2008 beslag onder hem te leggen, zijn bronnen van inkomsten opgeeft.
3.1. De eerste grief in het principaal appel is er tegen gericht dat [appellant] belast is met het bewijs van de schenking van de motorfiets. Het hof verstaat de grief als mede gericht tegen de overweging dat aan het beroep op schenking voorbij moet worden gegaan (r.o. 2.3. van het vonnis van 24 december 2008). Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.2. Op grond artikel 3:109 BW wordt wie een goed houdt vermoed dit voor zichzelf te houden en dus bezitter daarvan te zijn. Op grond van artikel 3:119 lid 1 BW wordt de bezitter van een goed vermoed rechthebbende daarvan te zijn.
3.3. Aangaande het begrip ´houden´ is in artikel 3:108 BW bepaald: Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten. Het gaat om uiterlijke feiten waaraan het verkeer een erkenning van bezit vastknoopt. Daarbij wordt met 'uiterlijke' gedoeld op 'waarneembare' feiten (PG Boek3, blz. 428).
3.4. [appellant], althans diens rechtsopvolger onder bijzondere titel, heeft de motorfiets feitelijk onder zich. [appellant] heeft voorts onweersproken gesteld dat slechts hij en niet tevens [geïntimeerde] bevoegd was om de motorfiets te besturen, dat de motorfiets op zijn naam stond ingeschreven in het kentekenregister, dat de vaste lasten van de motorfiets voor zijn rekening kwamen en dat hij de motorfiets had verzekerd. Voor zover uiterlijk waarneembaar oefende [appellant] derhalve de feitelijke macht uit over de motorfiets en moet hij worden vermoed daarvan houder en tevens bezitter in de zin van artikel 3:119 lid 1 BW te zijn.
3.5. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 8 februari 1974, NJ 1974, 309; HR 8 mei 1987, NJ 1988, 700; HR 26 februari 1988, NJ 1989, 488) maken het bezit van [appellant] samen met zijn beroep op schenking dat het aan [geïntimeerde] is om feiten en omstandigheden te stellen en bij tegenspraak te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de stelling van [appellant] dat van schenking sprake is geweest, onjuist is. Dat betekent dat zij zal moeten onderbouwen waarom [appellant] geen recht of titel heeft dan wel slechts houder is.
3.6. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat zij door koop de eigendom van de motorfiets heeft verkregen, dat zij de motorfiets niet aan [appellant] heeft geschonken maar deze slechts aan [appellant] in gebruik had gegeven onder de verplichting dat [appellant] die motorfiets bij het eindigen van de relatie aan [geïntimeerde] moest teruggeven. Het hof leest in die stellingen een beroep door [geïntimeerde] op bruikleen van de motorfiets door [appellant].
3.7. Het hof zal [geïntimeerde] daarom belasten met het bewijs van de stelling dat zij met [appellant] heeft afgesproken dat hij de motorfiets slechts in gebruik kreeg zonder daarvan eigenaar te worden en dat hij deze bij een eventueel einde van de relatie aan [geïntimeerde] zou dienen terug te geven.
3.8. Grief 1 in het principaal appel slaagt in zoverre dat de rechtbank ten onrechte [appellant] heeft belast met het bewijs van de schenking van de motorfiets. Of de grief ook slaagt voor wat betreft het door de rechtbank voorbijgaan aan het door [appellant] gedane beroep op schenking zal pas kunnen worden beoordeeld na bewijsvoering.
De tweede grief richt zich tegen de opgelegde dwangsomveroordeling en de gebruiksvergoeding. Nu de beoordeling van deze grief afhangt van het antwoord op de vraag wie eigenaar is van de motorfiets zal het hof ook de beoordeling van de tweede grief aanhouden.
5.1. In incidenteel appel is een grief gericht tegen de overweging dat [appellant] niet hoeft te voldoen aan de exhibitieplicht van artikel 843a Rv. De toelichting op deze grief heeft betrekking op de informatieplicht ex artikel 475g Rv welke bepaling ex artikel 720 Rv tevens van toepassing is op het conservatoir derdenbeslag. Ook voor deze grief geldt dat de toe- of afwijzing daarvan samenhangt met de nog te beantwoorden vraag naar de eigendom van de omstreden motorfiets.
5.2. Elke beslissing in het incidentele appel zal worden aangehouden.
Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat zij de motorfiets aan [appellant] in gebruik heeft gegeven onder de verplichting dat hij die motorfiets bij het eindigen van de relatie aan [geïntimeerde] terug diende te geven.
De beslissing
Het gerechtshof:
draagt [geïntimeerde] op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij de motorfiets aan [appellant] in gebruik heeft gegeven onder de verplichting dat hij die motorfiets bij het eindigen van de relatie aan [geïntimeerde] terug diende te geven.
bepaalt voor zover [geïntimeerde] het bewijs zou willen leveren door middel van getuigen dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. G. van Rijssen, hiertoe tot raadsheer commissaris benoemd;
ingeval [geïntimeerde] kiest voor bewijslevering door het horen van getuigen:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 11 mei 2010 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat de advocaat van [geïntimeerde] uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van B&B alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
in alle gevallen: houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. Zandbergen, voorzitter, Tjallema en Van Rijssen, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
13 april 2010 in bijzijn van de griffier.