ECLI:NL:GHARN:2010:BM0550

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001039-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis in verband met vrijheidsstraf

Op 31 maart 2010 heeft het Gerechtshof Arnhem in raadkamer een verzoek behandeld van de verdachte, ingediend op 26 maart 2010, tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdachte onderging op dat moment een onherroepelijke vrijheidsstraf, waarvan de tenuitvoerlegging was geschorst door de huidige voorlopige hechtenis. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de voorlopige hechtenis opgeheven of geschorst diende te worden, zodat de verdachte zijn vrijheidsstraf kon ondergaan. Hierbij werd verwezen naar artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met de stelling dat er een alternatief voor de voorlopige hechtenis beschikbaar was.

Het hof heeft de argumenten van de raadsvrouw gehoord, maar oordeelde dat het enkele feit dat de vrijheidsontneming op een andere plaats of wijze zou kunnen worden uitgevoerd, geen grond biedt voor opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof concludeerde dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig waren en dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis moest worden afgewezen. Ook het subsidiaire verzoek tot schorsing werd afgewezen, omdat er geen redenen waren om de voorlopige hechtenis te schorsen.

De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 69 en 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Harteveld, voorzitter, en mr. H. Abbink en mr. A.W.M. Elders, raadsheren, in aanwezigheid van J. Jansen, griffier. De beslissing werd ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem
pkn: 21-001039-10
Het gerechtshof heeft te beslissen op een verzoek, vervat in een verzoekschrift van 26 maart 2010, ingekomen ter griffie van het hof op 26 maart 2010, namens de verdachte,
{ verdachte},
geboren te { geboorteplaats} op { geboortedatum} ,
verblijvende in het huis van bewaring te { verblijfplaats},
tot opheffing dan wel schorsing van het tegen die verdachte rechtens gegeven en nog van kracht zijnde bevel tot voortduren van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord in raadkamer van heden de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door S Koster, advocate te Amsterdam.
OVERWEGINGEN:
In raadkamer van heden heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte een hem opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf onderging, waarvan de tenuitvoerlegging is geschorst door het ingaan van de huidige voorlopige hechtenis en dat de voorlopige hechtenis opgeheven dan wel geschorst zou moeten worden om verdachte verder de hiervoor opgelegde vrijheidsstraf te laten ondergaan. In dat verband heeft zij verwezen naar artikel 5 EVRM, aangezien een alternatief voor de voorlopige hechtenis aanwezig is en daaraan de voorkeur gegeven moet worden. Het hof is echter van oordeel dat het enkele feit dat de vrijheidsontneming op een andere plaats of wijze zou kunnen worden tenuitvoergelegd geen grond oplevert voor opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. Uit artikel 5 EVRM kan zulks niet worden afgeleid, aangezien ook in de bepleite variant de vrijheidsontneming zou worden gecontinueerd.
De gronden waarop het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte berust, zijn nog steeds aanwezig, zodat het primaire verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte moet worden afgewezen.
Het hof is na onderzoek gebleken dat geen redenen aanwezig zijn tot enige schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, zodat het subsidiaire verzoek moet worden afgewezen.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 69, 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING:
Het hof wijst het primaire en subsidiaire verzoek af.
Aldus gegeven op 31 maart 2010 door mr A.E. Harteveld, voorzitter, mr H. Abbink en mr A.W.M. Elders, raadsheren, in tegenwoordigheid van J. Jansen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.