ECLI:NL:GHARN:2010:BM0550
Gerechtshof Arnhem
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis in verband met vrijheidsstraf
Op 31 maart 2010 heeft het Gerechtshof Arnhem in raadkamer een verzoek behandeld van de verdachte, ingediend op 26 maart 2010, tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdachte onderging op dat moment een onherroepelijke vrijheidsstraf, waarvan de tenuitvoerlegging was geschorst door de huidige voorlopige hechtenis. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de voorlopige hechtenis opgeheven of geschorst diende te worden, zodat de verdachte zijn vrijheidsstraf kon ondergaan. Hierbij werd verwezen naar artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met de stelling dat er een alternatief voor de voorlopige hechtenis beschikbaar was.
Het hof heeft de argumenten van de raadsvrouw gehoord, maar oordeelde dat het enkele feit dat de vrijheidsontneming op een andere plaats of wijze zou kunnen worden uitgevoerd, geen grond biedt voor opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof concludeerde dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig waren en dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis moest worden afgewezen. Ook het subsidiaire verzoek tot schorsing werd afgewezen, omdat er geen redenen waren om de voorlopige hechtenis te schorsen.
De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 69 en 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Harteveld, voorzitter, en mr. H. Abbink en mr. A.W.M. Elders, raadsheren, in aanwezigheid van J. Jansen, griffier. De beslissing werd ondertekend door de voorzitter en de griffier.