ECLI:NL:GHARN:2010:BM0293

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000746-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte tijdens hoger beroep door uitzetting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was op 12 maart 2008 veroordeeld voor openlijk geweld en had tijdig hoger beroep ingesteld. Echter, op 5 maart 2010 werd de verdachte uitgezet naar Congo (Kinshasa), voordat er een onherroepelijke uitspraak in zijn strafzaak was gedaan. Dit leidde tot een schending van zijn aanwezigheidsrecht, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De raadsman van de verdachte had verklaard dat zijn cliënt de behandeling van de zaak persoonlijk wilde bijwonen, maar door de uitzetting was dit niet meer mogelijk.

Het hof oordeelde dat de overheid verplicht is om een verdachte in de gelegenheid te stellen zijn aanwezigheidsrecht te realiseren tijdens een strafvervolging. De uitzetting van de verdachte voordat de strafzaak onherroepelijk was, was in strijd met deze verplichting. Het hof concludeerde dat de verdachte geen afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en dat de inbreuk hierop niet kon worden gecompenseerd door het optreden van een gemachtigde raadsman. De advocaat-generaal bevestigde dat de uitzetting onverwacht was en dat er onvoldoende communicatie was geweest tussen het openbaar ministerie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Uiteindelijk verklaarde het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, omdat de verdachte niet in staat was zijn aanwezigheidsrecht uit te oefenen. Dit arrest benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van verdachten in strafprocedures en de verantwoordelijkheden van de overheid om dit recht te waarborgen.

Uitspraak

Parketnummer: [parketnummer]
Parketnummer eerste aanleg: [parketnummer eerste aanleg]
Arrest van 26 maart 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 maart 2008 in de strafzaak tegen:
[naam verdachte],
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Zaïre),
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Feiten
Verdachte is op 12 maart 2008 door de politierechter veroordeeld ter zake van het plegen van openlijk geweld. Verdachte heeft tegen dit vonnis tijdig hoger beroep ingesteld. In verband met de verhindering van de raadsman op 18 januari 2010 heeft het hof het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst tot de terechtzitting van 12 maart 2010.
Op 9 maart 2010 ontving het hof van de raadsman van de verdachte een brief waarin onder meer het volgende stond:
‘Hierdoor deel ik u mee dat mijn cliënt de heer [naam verdachte] op 30 oktober 2010 in vreemdelingenbewaring is gesteld, nadat hij op verdenking van overtreding van artikel 197 Sr was aangehouden. (…)
Vorige week vrijdag 5 maart 2010 blijkt cliënt te zijn uitgezet naar Congo (Kinshasa). Zijn verblijfplaats aldaar is niet bekend. Sedertdien is niets meer van hem vernomen, ook niet door zijn in Nederland wonende familie. (….)
Cliënt wenst de behandeling van zijn zaak in hoger beroep persoonlijk bij te wonen, hetgeen nu niet langer tot de mogelijkheden behoort. Ook ben ik niet in staat de zaak inhoudelijk met cliënt voor te bereiden. Hieraan doet niet af dat cliënt mij zekerheidshalve bepaaldelijk heeft gevolmachtigd om hem ter terechtzitting te vertegenwoordigen.’
Tijdens de zitting van 12 maart 2010 heeft de advocaat-generaal bevestigd dat de verdachte op 5 maart 2010 is uitgezet. De uitzetting heeft ook hem verrast. De communicatie tussen het openbaar ministerie en de IND had beter gekund. Een schorsing van het onderzoek ter zitting in verband met het regelen van een laissez passer heeft volgens de advocaat-generaal weinig zin, omdat er geen adres van de verdachte bekend is.
De raadsman heeft ter zitting medegedeeld dat er van de zijde van de verdediging geen verzet is gedaan tegen de uitzetting. Toen de raadsman op de hoogte werd gesteld van de uitzetting zat de verdachte al in het vliegtuig. De uitzetting heeft iedereen overrompeld.
Standpunten openbaar ministerie en de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 6 EVRM en de Vreemdelingencirculaire.
De advocaat-generaal vindt dat een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde is, nu het gaat om de behandeling in hoger beroep, verdachte hoger beroep heeft ingesteld en de dagvaarding om ter zitting te verschijnen hem in persoon is uitgereikt. Verdachte had ter voorkoming van zijn juridische uitzetting moeten aangeven gebruik te willen maken van zijn aanwezigheidsrecht.
Juridisch kader
Ingevolge onder meer het bepaalde in artikel 6 EVRM heeft een verdachte het recht om ter zitting aanwezig te zijn. Dit recht geldt zowel voor de procedure in eerste aanleg als voor de procedure in hoger beroep. Van dit recht kan een verdachte afstand doen.
Artikel 6.2 van de Vreemdelingencirculaire bepaalt dat een vreemdeling niet wordt uitgezet als tegen hem een strafvervolging loopt, tenzij het Openbaar Ministerie tegen uitzetting geen bezwaar heeft.
Oordeel hof
Vast staat dat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld zijn aanwezigheidsrecht op 12 maart 2010 te realiseren ten gevolge van de omstandigheid dat hij op 5 maart 2010 is uitgezet. Gelet op de brief van de raadsman gaat het hof er verder van uit dat de verdachte geen afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Uit hetgeen door de advocaat-generaal is opgemerkt tijdens de zitting van 12 maart 2010 leidt het hof af dat de verdachte is uitgezet zonder dat was gebleken dat er van de zijde van het openbaar ministerie geen bezwaar tegen uitzetting bestond.
De overheid is verplicht een verdachte in de gelegenheid te stellen tijdens een strafvervolging zijn aanwezigheidsrecht te realiseren. De Nederlandse overheid heeft die verplichting niet nageleefd door de verdachte uit te zetten alvorens in zijn strafzaak onherroepelijk uitspraak was gedaan.
Het is het hof niet gebleken dat verdachte ten aanzien van het realiseren van zijn aanwezigheidsrecht zich zodanig weinig heeft ingespannen dat voortzetting van de behandeling van zijn strafzaak zonder schending van artikel 6 EVRM mogelijk is.
Het hof is daarbij verder van oordeel dat de inbreuk op het aanwezigheidsrecht van de verdachte onvoldoende gecompenseerd kan worden door de omstandigheid dat de verdachte een raadsman heeft die door hem is gemachtigd. Het optreden van een gemachtigde raadsman biedt onvoldoende compensatie, onder meer omdat de verdachte – zoals uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg blijkt – de feiten betwist en de raadsman geen gelegenheid heeft om nog met verdachte te overleggen.
Gelet op de opmerking van de advocaat-generaal dat schorsing van het onderzoek voor het regelen van een laissez passer weinig zin heeft, omdat geen adres van de verdachte bekend is, is het hof van oordeel dat er op aanvaardbare termijn geen mogelijkheden zijn voor de verdachte om alsnog zijn aanwezigheidsrecht te realiseren.
Gelet op het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte ook tijdens de behandeling in hoger beroep en gelet op de omstandigheden dat
- de inbreuk op het aanwezigheidsrecht veroorzaakt is doordat een overheidsinstantie in strijd met de regelgeving heeft gehandeld en de overheid aldus onvoldoende de mogelijkheid tot uitoefening van het aanwezigheidsrecht heeft gewaarborgd;
- verdachte geen afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en niet is gebleken dat de verdachte zelf onvoldoende maatregelen heeft getroffen om zijn aanwezigheidsrecht te realiseren;
- de inbreuk op het aanwezigheidsrecht niet kan worden gecompenseerd door het optreden van een gemachtigde raadsman;
- niet de verwachting bestaat dat door schorsing van het onderzoek ter zitting de verdachte op aanvaardbare termijn wel zijn aanwezigheidsrecht kan uitoefenen,
is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard dient te worden.
Het hof merkt op dat als de situatie ontstaat waarin de verdachte zijn aanwezigheidsrecht kan uitoefenen, het openbaar ministerie ervoor kan kiezen verdachte opnieuw te vervolgen.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is aldus gewezen door mr P.A.H. Lemaire, voorzitter, mr J.D. den Hartog en mr J.W. Frieling, in tegenwoordigheid van mr C.J. Broersma als griffier.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.