ECLI:NL:GHARN:2010:BL9481

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001873-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersdelict met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid vrachtwagenchauffeur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem, waarbij de verdachte, een vrachtwagenchauffeur, is beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag. Op 6 april 2007, te Tiel, heeft de verdachte met zijn vrachtwagen, een trekker met oplegger, een botsing veroorzaakt met een langzaam rijdende personenauto, waarbij de inzittenden zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wat leidt tot strafbaarheid bij aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad onoplettend heeft gereden, maar dat er onvoldoende bewijs was voor grove schuld. De advocaat-generaal had een werkstraf van 140 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden geëist. Het hof heeft de strafoplegging aangepast, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft de gevangenisstraf omgezet in een werkstraf. De verdachte heeft spijt betuigd en het hof heeft besloten om de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van beroepschauffeurs in verkeerssituaties en de noodzaak van oplettendheid en voorzichtigheid.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001873-09
Uitspraak d.d.: 23 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 29 april 2009 in de strafzaak tegen
verdachte.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 maart 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het primair tenlastegelegde tot 140 uur werkstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr R. van den Boogert, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 06 april 2007, te Tiel,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger) daarmede heeft gereden in de richting Rotterdam, over de rechter rijstrook van de uit twee rijstroken bestaande rijbaan van de weg, de Rijksweg A15, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, terwijl hij, verdachte op voormelde dag, voorafgaande aan het hierna te omschrijven ongeval, niet de verplichte wettelijke rusttijd in ogenschouw genomen had en/of op voormelde weg, op korte afstand een stilstaande, althans langzaam rijdende file was genaderd, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (trekker met oplegger) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of met een snelheid gelegen tussen de 70 en 79 kilometer per uur tegen een voor hem, verdachte uit over die rechter
rijstrook rijdend, ander motorrijtuig (personenauto) is gebotst, in elk geval is aangereden en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander/en ([naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 06 april 2007, te Tiel,
als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger) daarmede heeft gereden in de richting Rotterdam, over de rechter rijstrook van de uit twee rijstroken bestaande rijbaan van de weg, de Rijksweg A15 en/of met een snelheid gelegen tussen de 70 en 79 kilometer per uur tegen een voor hem, verdachte uit over die rechter rijstrook rijdend ander motorrijtuig (personenauto) is gebotst, in elk geval is aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994
De verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, danwel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in, dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor culpa is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en onoplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is gehandeld met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vergelijk HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252).
In de voorliggende zaak dient dus te worden beoordeeld of kan worden bewezen dat verdachte ‘aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend’ heeft gehandeld. Het komt daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Beoordeling van de zaak
De advocaat-generaal heeft betoogd dat verdachte door zijn onoplettendheid zijn snelheid niet tijdig heeft geminderd. Verdachte is daardoor met forse snelheid tegen zijn voorligger gebotst. De advocaat-generaal is van mening dat dit een fout betreft, die zonder meer een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en dus schuld in de zin van artikel 6 van de WVW oplevert.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de omstandigheden van de situatie ter plaatse niet goed in kaart zijn gebracht. Een ongevallenanalyse heeft niet plaats gevonden. Niet duidelijk is bijvoorbeeld of er wel sprake was van filevorming en of de matrixborden in werking waren. Nu de feitelijke omstandigheden niet helder zijn geworden, kan niet bewezen worden dat verdachte verwijtbaar onvoorzichtig is geweest en dat dus sprake is van culpa in de zin van artikel 6 WVW.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW de toedracht van het ongeval zichtbaar moet worden uit de bewijsmiddelen. Het is echter niet zo dat de omstandigheden ter plaatse alleen door middel van een ongevallenanalyse vastgesteld kunnen worden.
Het hof neemt de volgende feiten in aanmerking, die verder niet ter discussie staan.
Op 6 april 2007 reed verdachte als bestuurder van een trekker met oplegger op de Rijksweg A15 op de rechterrijstrook in de richting van Rotterdam. In Tiel is verdachte met een snelheid van 77 kilometer per uur in botsing gekomen met een voor hem langzaam rijdende personenauto. Als gevolg van deze botsing hebben [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan of verdachte de rusttijden in acht heeft genomen en of hierbij een causaal verband is met het ongeval. Het hof zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Voorts neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking.
Op grond van getuigenverklaringen blijkt dat sprake was van een file die zich aan het oplossen was. Voorts blijkt uit het dossier dat er ten tijde van het ongeval geen wegwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Het uitzicht was vrij en onbeperkt, er was helder daglicht, de weg was vrij en te overzien en het wegdek was droog. Uit het tachograafonderzoek blijkt dat verdachte direct voor het ongeval ongeveer 5 minuten met een vrijwel constante snelheid reed van 81 kilometer per uur. Kort voordat de botsing plaatsvond, vertraagde verdachte zijn snelheid naar 77 kilometer per uur. De botssnelheid was 77 kilometer per uur. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat er een remspoor van 55 meter was.
Het hof concludeert op basis van deze gegevens dat verdachte niet tijdig zijn snelheid is gaan minderen en veel te laat en erg kort geremd heeft op het moment dat hij had kunnen zien dat voor hem stilstaand danwel langzaam rijdend verkeer was. Of er sprake was van langzaam rijdend verkeer of stilstaand verkeer of dat er wel of geen matrixborden langs de weg stonden, zoals de raadsman opwierp, maakt de situatie niet anders. Kennelijk was het voorliggende verkeer wel in staat om op tijd snelheid te minderen of tot stilstand te komen zonder een aanrijding te veroorzaken.
Nu het hof tot de conclusie komt dat verdachte zijn snelheid niet heeft aangepast aan de ter plaatse aanwezige verkeerssituatie, is het de vraag of deze onvoorzichtigheid leidt tot de voor een bewezenverklaring noodzakelijke grove schuld. Of de enkele onvoorzichtigheid, in casu het deelnemen aan het verkeer met een onaangepaste snelheid, voornoemde bewezenverklaring schraagt of ontoereikend is om de tenlastegelegde grove schuld te dragen, is nog onderwerp van een nadere weging.
Naar het oordeel van het hof wordt de hiervoor aangenomen onvoorzichtigheid verzwaard met enkele feiten en omstandigheden. Op een chauffeur rust een grotere verantwoordelijkheid in een wegsituatie waarin sprake is van fileverkeer, hetgeen temeer klemt nu verdachte een beroepschauffeur die geacht mag worden met grotere alertheid te reageren op dit soort afwijkende verkeerssituaties. Het berijden van een vrachtwagen vergt reeds vanwege de grote massa van het voertuig en daarbij behorende lange remweg continue alertheid, voortdurende oplettendheid en bedachtzaamheid op onvoorziene omstandigheden. Het niet naleven van die wettelijke grondnormen kan grote gevolgen hebben en veel letsel en schade veroorzaken, zoals in de onderhavige aanrijding ook zichtbaar is geworden.
Het als beroepschauffeur schenden van deze grondnormen werkt schuldvergrotend in de onderhavige hectische filesituatie.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld hetgeen verwijtbare schuld oplevert in de zin van artikel 6 WVW. Er zijn voorts geen omstandigheden aannemelijk geworden die het gedrag van verdachte rechtvaardigen of zijn schuld wegnemen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 06 april 2007, te Tiel,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger) daarmede heeft gereden in de richting Rotterdam, over de rechter rijstrook van de uit twee rijstroken bestaande rijbaan van de weg, de Rijksweg A15, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig en/of onachtzaam, terwijl hij, verdachte op voormelde dag, voorafgaande aan het hierna te omschrijven ongeval, niet de verplichte wettelijke rusttijd in ogenschouw genomen had en/of op voormelde weg, op korte afstand een stilstaande, althans langzaam rijdende file was genaderd, niet de snelheid van dat door hem,
verdachte bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (trekker met oplegger) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of met een snelheid gelegen tussen de 70 en 79 kilometer per uur tegen een voor hem, verdachte uit over die rechter rijstrook rijdend, ander motorrijtuig (personenauto) is gebotst, in elk geval is aangereden en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander/en ([naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte, beroepschauffeur, heeft zeer onoplettend en onzorgvuldig gereden waardoor hij een botsing heeft gemaakt en ernstig letsel heeft veroorzaakt bij vader en jongste zoon. Vader [naam slachtoffer 1] heeft een schedelbasisfractuur opgelopen en de jongste zoon, [naam slachtoffer 2], is in coma geraakt en heeft een schedelbreuk met inwendige bloedingen opgelopen. Vader heeft enkele maanden niet of niet volledig kunnen werken, de jongste zoon heeft een aantal maanden van school moeten verzuimen. Dit ongeluk heeft een grote impact gehad op het gezin [achternaam gezin slachtoffers].
Het hof heeft bij de oplegging van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Voor het bewezenverklaarde feit wordt, bij toepassing van de voornoemde oriëntatiepunten, bij een grove verkeersfout, indien zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer en er geen alcoholgebruik in het spel was, het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden onvoorwaardelijk alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar aanbevolen. Het hof houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat verdachte niet eerder terzake soortgelijke feiten is veroordeeld en dat het ongeval voor verdachte zelf ook een grote impact heeft gehad. Verdachte heeft spijt betuigd aan de slachtoffers. Voorts houdt het hof rekening met het feit dat een ontzegging van de rijbevoegdheid verdachte zwaar zou treffen. Hij zou daardoor zijn baan als vrachtwagenchauffeur verliezen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal het hof de gevangenisstraf omzetten in een werkstraf van hierna te melden duur en de ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur geheel voorwaardelijk opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 70 (zeventig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: drie tachograafschijven.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr A.W.M. Elders en mr G.C. Gillissen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.M.A. Lestrade, griffier,
en op 23 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.