Pkn: 21-002266-07
Avnr: 345-09
Het hof heeft gezien het op 20 april 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres verzoeker],
domicilie kiezende te [adres kantoor raadsman],
ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door [raadsman], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 16 februari 2010 de advocaat-generaal en namens verzoeker [raadsman] voornoemd. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal, het proces-verbaal van de raadkamer van dit hof op 30 november 2009 en de brief met bijlagen van 15 februari 2010 van [raadsman].
1.Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 21 januari 2009 is verzoeker vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2.Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
3.De advocaat-generaal heeft ter zitting geconcludeerd tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, met dien verstande dat de reistijd voor de helft dan wel het halve uurtarief in aanmerking dient te worden genomen. Voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift kan de gebruikelijke forfaitaire vergoeding worden toegekend.
4.De raadsman heeft gepersisteerd bij het verzoek. Ter zitting heeft de raadsman aangevoerd dat er weliswaar een toevoeging is aangevraagd, maar dat met verzoeker de afspraak was gemaakt dat de raadsman hem op betaalde basis zou bijstaan. Van de toevoeging is derhalve geen gebruik gemaakt.
5.Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
6.Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
7.Verzoeker heeft ter zake van de kosten van rechtsbijstand voor behandeling van de strafzaak in eerste aanleg een vergoeding gevraagd ad € 4.056,08. Voor de rechtsbijstand in eerste aanleg is op 12 februari 2007 een toevoeging afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand. In de brief met bijlagen van [raadsman], gedateerd 15 februari 2010, heeft de raadsman aangegeven dat de toevoeging abusievelijk door zijn secretaresse is aangevraagd. Uit de schriftelijke afspraken blijkt volgens de raadsman duidelijk dat met verzoeker de overeenkomst bestond dat de raadsman hem op gekozen basis zou bijstaan.
8.Aan de verzoeker is een toevoeging verstrekt voor de rechtsbijstand in eerste aanleg. Artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand geeft de mogelijkheid de toevoeging te wijzigen, beëindigen of in te trekken. Er is in casu niet gebleken van een verzoek van de raadsman aan de Raad voor rechtsbijstand tot intrekking van de toevoeging. Op grond van artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand geldt een toevoeging voor de gehele behandeling van de zaak in één instantie. De toevoeging is in dit geval niet geretourneerd en derhalve in stand gebleven tot na de beëindiging van de zaak. Ingevolge het bepaalde in artikel 44a van de Wet op de Rechtsbijstand wordt in dat geval geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering toegekend. Voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg bestaat derhalve geen grond. Het verzoek wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
9.Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Het hof heeft als beleid dat de gedeclareerde reistijd van de raadsman slechts voor de helft dan wel voor het halve uurtarief in aanmerking wordt genomen. Het hof ziet geen aanleiding om in dit geval van dat beleid af te wijken. Derhalve zal het hof op gronden van billijkheid als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toekennen een bedrag van € 8.724,69 (inclusief BTW).
10.Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding kan in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift worden toegewezen € 540,= (inclusief BTW).
-verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek, voor zover dit betreft de vergoeding van de kosten van de raadsman voor de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg;
-kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 9.264,69 (zegge: negenduizend tweehonderd vierenzestig euro negenenzestig eurocent) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
-wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
-beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op een nog nader door verzoeker op te geven rekeningnummer.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2010.