ECLI:NL:GHARN:2010:BL7450

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001648-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor hennepteelt, diefstal van stroom en beschadiging van een auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was beschuldigd van het telen van hennep, diefstal van stroom en het beschadigen van een auto. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een straf, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de feiten opnieuw beoordeeld, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, maar dat er ook positieve ontwikkelingen waren in zijn leven. De verdachte had geen contacten meer met justitie en had zijn laatste werkstraf volledig verricht. Het hof besloot het vonnis van de politierechter te vernietigen en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Het hof motiveerde de strafoplegging door te wijzen op de ernst van de feiten en de maatschappelijke schade die het telen van hennep met zich meebrengt, maar ook op de positieve wending in het leven van de verdachte. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001648-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-400242-06
Arrest van 12 maart 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 juni 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2006 tot en met 19 september 2006 in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [straat]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 910 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2006 tot en met 19 september 2006 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3.
hij op of omstreeks 30 september 2006 te [plaats], gemeente [gemeente 2], opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij in de periode van 01 april 2006 tot en met 19 september 2006 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld in een pand gelegen aan de [straat] een hoeveelheid van in totaal 910 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 01 maart 2006 tot en met 19 september 2006 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom toebehorende aan [bedrijf];
3.
hij op 30 september 2006 te [plaats], gemeente [gemeente 2], opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. diefstal door twee of meer verenigde personen;
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Hij heeft - puur voor het geldelijk gewin - een stof geproduceerd die schadelijk kan zijn voor de gebruikers van die stof. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving.
Daarbij heeft de verdachte bovendien buiten de meter om elektriciteit afgetapt ten behoeve van de hennepkwekerij. Het op deze wijze betrekken van elektriciteit is ook maatschappelijk gezien zeer laakbaar, onder meer vanwege het gevaar voor het ontstaan van brand.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het beschadigen van een auto van een ander.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justiti?le Documentatie d.d. 8 januari 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht, en zoals die blijken uit het voorlichtingsrapport van Tactus Verslavingszorg van 23 mei 2008.
Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting van het hof op 26 februari 2010 naar voren is gebracht, is gebleken dat verdachte al geruime tijd geen contacten meer heeft gehad met justitie en dat hij, anders dan in het verleden, zijn laatste werkstraf volledig heeft verricht.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het ad informandum op de tenlastelegging vermelde feit nu verdachte dit ter terechtzitting in hoger beroep heeft erkend.
Het hof heeft geconstateerd dat tussen het instellen van het hoger beroep (22 juni 2007) en de datum waarop het hof uitspraak doet meer dan twee jaren is gelegen. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is met bijna 8 maanden overschreden.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in principe een passende sanctie is. Echter gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en op het feit dat verdachte een positieve wending aan zijn leven lijkt te hebben gegeven zal het hof thans geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Daarin is verdisconteerd (voor wat betreft de gevangenisstraf) een korting van 10% wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 91, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier.