1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1997 op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolrecht eigenaren, tot een bedrag van ƒ 160,40, en rioolrecht gebruikers, tot een bedrag van ƒ 123, van de gemeente Heerlen opgelegd.
1.2. De Ambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. Het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 21 juni 2005 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Ambtenaar vernietigd en de aanslagen rioolrecht eigenaren en rioolrecht gebruikers verminderd tot bedragen van respectievelijk ƒ 111,38 en ƒ 103,84.
1.4. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 29 mei 2009, nr. 42.392, LJN BI5103, BNB 2009/210 (hierna: het arrest), de uitspraak van het gerechtshof vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.5. De Ambtenaar heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, zowel op 28 september 2009 als op 11 januari 2010, op de inhoud van die conclusie gereageerd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2010 te Arnhem. Daar zijn belanghebbendes gemachtigde en de Ambtenaar verschenen. Deze zaak is ter zitting gezamenlijk behandeld met de zaak met registratienummer 09/00192.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Belanghebbende is op 1 januari 1997 eigenaar en gebruiker van een onroerende zaak te Heerlen, die is aangesloten op het gemeentelijk riool en daarop afvalwater loost.
3. Geschil
3.1. Na verwijzing is het volgende nog in geschil:
– of en zo ja in hoeverre is de opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet, overschreden, en
– of een dergelijke overschrijding leidt tot algehele dan wel partiële onverbindendheid van de tariefstelling in de gemeentelijke verordening.
3.2. De Hoge Raad heeft ten aanzien van het eerste geschilpunt overwogen dat het verwijzingshof is gebonden aan het in cassatie niet bestreden oordeel van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch dat noch de post bergbezinkbassin noch de post perceptiekosten diende ter dekking van de kosten waarvoor de rioolrechten mochten worden geheven.
3.3. Met betrekking tot het tweede geschilpunt heeft de Hoge Raad overwogen dat bij een overschrijding van de opbrengstlimiet in beginsel geldt dat de tariefstelling in de gemeentelijke verordening partieel onverbindend is, namelijk voor zover – nadat uit de lastenraming de (gedeelten van) posten zijn geëlimineerd die daarin ten onrechte zijn opgenomen – de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten. Van algehele onverbindendheid is echter sprake indien (a) het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de desbetreffende post(en) (in zoverre) niet diende(n) ter dekking van de kosten waarvoor het recht of de rechten op grond van artikel 229, lid 1, letters a en b, van de Gemeentewet en de desbetreffende verordening mochten worden geheven, en bovendien (b) na de eliminatie van de desbetreffende bedragen uit de lastenraming, de geraamde baten in betekenende mate uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten
(vgl. HR 10 april 2009, nr. 43747, V–N 2009/18.37), aldus de Hoge Raad.
3.4. Ter zitting heeft belanghebbende zijn verzoek om een adressenlijst van de overige bezwaarden, alsmede zijn verzoek om vergoeding van wettelijke rente, ingetrokken.