Parketnummer: 24-000104-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-490502-07
Arrest van 1 maart 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 oktober 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
postadres te [postadres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte
mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 5 december 2008 en 15 februari 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geldboete van ?€300,-, subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 06 maart 2007 te [plaats] in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 205 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem/haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Bewijsoverweging
Namens verdachte is door de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet aangemerkt kan worden als beginnende bestuurder, omdat volgens de raadsvrouw aan verdachte langer dan vijf jaar voor de datum waarop het feit is begaan een bromfietscertificaat was afgegeven en verdachte als zodanig reeds langer dan vijf jaar deelnam aan het verkeer. Een strikte uitleg van het begrip 'rijbewijs' in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, doet geen recht aan de bedoeling van de wetgever, aldus de raadsvrouw. Immers, ook een bromfietscertificaat is een bewijs van de bevoegdheid een voertuig te besturen en daarmee aan het verkeer deel te nemen. Voorts zou verdachte indien hij gebruik zou hebben gemaakt van omzetting van zijn certificaat naar een rijbewijs niet onder de bepaling van 'beginnende bestuurder' zijn gevallen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Bij Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bromfietsrijbewijs (Staatsblad 2006, nr. 322), in werking getreden op 1 oktober 2006, is artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 als volgt komen te luiden:
''3. In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, indien sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken, dan wel, indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van bromfietsen en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken, en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed.''
De memorie van toelichting bij voornoemde wet (TK 2005-2006, 30 477, nr. 3, p. 6) houdt onder meer in:
"De politie vraagt zich af of het onderhavige wetsvoorstel inderdaad met zich brengt dat de periode van vijf jaar gedurende welke iemand als beginnende bestuurder wordt aangemerkt, aanvangt op het moment van het behalen van het rijbewijs voor de categorie AM (hof: de bevoegdheid tot het besturen van bromfietsen), of pas op het moment waarop een rijbewijs voor een andere categorie wordt behaald. In zijn advies merkt het OM op dat, indien de termijn van beginnende bestuurder begint te lopen op het moment dat een 16-jarige zijn bromfietsrijbewijs krijgt, er al twee of drie jaren van deze periode van vijf jaren zijn verstreken voordat hij als 18- of 19-jarige zijn autorijbewijs haalt. In antwoord op de vraag van de politie merk ik op dat de periode aanvangt op het moment waarop aan iemand voor het eerst een rijbewijs is afgegeven. In de meeste gevallen zal dat inderdaad gaan om een rijbewijs voor de categorie AM. Dat heeft tot gevolg dat voor veel personen de termijn vanaf dat moment, en dat moment zal veelal op of kort na de zestiende verjaardag liggen, gaat lopen. Dit zou derhalve inderdaad tot gevolg hebben dat bestuurders al kort na hun eenentwintigste niet meer als beginnende bestuurder worden aangemerkt. Bij nader inzien is dit onwenselijk. Uit internationaal en nationaal onderzoek (Borkenstein et al. 1974, The role of the drinking driver in traffic accidents (the Grand Rapids Study) second edition, en Matthijsen, Leidschendam 1998, <>, R-98-37) kan worden afgeleid dat jongeren tot circa 24 jaar de meeste kans lopen om bij ongevallen betrokken te raken. In deze opmerking van het OM heb ik, tezamen met mijn ambtgenoot van Justitie, aanleiding gezien een wijziging van het bestaande artikel 8, derde lid, voor te stellen. De inhoud van de voorgestelde wijziging komt hierop neer dat indien het eerste rijbewijs dat aan een persoon wordt afgegeven, een rijbewijs is voor de categorie AM en dit rijbewijs wordt behaald voordat de betrokkene de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, de houder niet gedurende vijf jaar na datum van afgifte van het eerste rijbewijs, maar gedurende zeven jaar na die datum, wordt aangemerkt als beginnende bestuurder. Met deze aanvulling wordt enerzijds het voordeel bereikt dat voor alle bestuurders hetzelfde regime geldt, maar anderzijds tevens het door het OM aangegeven bezwaar wordt ondervangen."
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 6 maart 2007 het bepaalde in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden. Beoordeeld dient te worden of verdachte als beginnende bestuurder in de zin van artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt.
Aan verdachte is op 14 maart 2003 een rijbewijs van de categorie B afgegeven. Het hem ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden op 6 maart 2007. Dit is binnen de in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde vijfjaarstermijn. Het betoog van de raadsvrouw dat er op neerkomt dat ook de periode vanaf 16 november 2000 - het moment waarop aan verdachte een bromfietscertificaat is afgegeven - moet meetellen bij de beoordeling van de vraag of er (in casu) sprake is van een beginnende bestuurder vindt geen steun in het recht. Reeds daarom niet omdat aan verdachte nimmer een rijbewijs voor de categorie AM werd afgegeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 06 maart 2007 te [plaats] in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 205 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 8, derde lid, aanhef, en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 06 maart 2007 te [plaats] schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft het motorrijtuig bestuurd, terwijl hij meer alcohol had genuttigd dan aan een beginnende bestuurder is toegestaan.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 december 2009, blijkt dat verdachte weliswaar niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, maar in 2002 wel tweemaal een transactie heeft betaald voor het rijden onder invloed van alcohol.
Het hof acht - gelet op het vorenoverwogene - oplegging van een geldboete van na te noemen hoogte, alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te noemen duur, passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van driehonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zes dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier.