parketnummer: 24-002161-09
parketnummer eerste aanleg: 07-620177-09
Arrest van 25 februari 2010 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 augustus 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Noord-Holland Noord, Westlinge BB, Zelfmeldinrichting te Heerhugowaard,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te Den Haag.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft een beslissing genomen met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, dat het hof het in beslag genomen voorwerp zal onttrekken aan het verkeer en dat het hof de vordering na voorwaardelijke veroordeling zal toewijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 22 april 2009 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de juwelierszaak [slachtoffer] (gevestigd [adres]) heeft weggenomen diverse sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Hiertoe is gesteld dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is, nu daarbij door één van de verbalisanten in strijd met de ambtsinstructie en in strijd met artikel 8 van de Politiewet gebruik is gemaakt van een vuurwapen, zoals nader toegelicht in de pleitnota.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat dit verweer weliswaar reeds bij gelegenheid van het verhoor bij de inbewaringstelling en ter terechtzitting van de rechtbank is gevoerd, maar dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet in de weg staat aan het opnieuw voeren van dit verweer, nu de rechter-commissaris het verweer niet gemotiveerd heeft verworpen.
Het hof stelt vast dat bedoeld verweer naar zijn aard en strekking reeds is gevoerd door de raadsvrouw ten overstaan van de rechter-commissaris in de rechtbank Zwolle-Lelystad, bij gelegenheid van het verhoor van de verdachte bij de inbewaringstelling. Het hof stelt voorts vast dat de rechter-commissaris bedoeld verweer bij die gelegenheid kennelijk heeft verworpen, door te oordelen dat de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte niet onrechtmatig worden geacht. Eén en ander blijkt uit het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de verdachte van
24 april 2009.
Anders dan de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen op grond van de heersende jurisprudentie wel degelijk in de weg staat aan het opnieuw voeren van dit verweer. De enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris het verweer niet gemotiveerd heeft verworpen maakt dit niet anders.
Het hof verwerpt op grond van het bovenstaande het verweer, voor zover strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof zal het verweer hierna - conform de subsidiaire stelling van de raadsvrouw met betrekking tot dit verweer - nader bespreken in het kader van de beoordeling van het verweer in het kader van artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 april 2009 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in de juwelierszaak [slachtoffer] (gevestigd [adres]) heeft weggenomen diverse sieraden, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
Strafbaarheid
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij het bewezen verklaarde delict weliswaar heeft begaan, maar dat dit heeft plaatsgevonden onder dwang van één van de mededaders, ene [mededader]. Bedoelde dwang heeft volgens de verdachte hierin bestaan dat de verdachte een geldschuld had bij die [mededader], welke geldschuld hij niet kon terugbetalen, dat [mededader] vervolgens dagelijks bij de verdachte aandrong op terugbetaling van die schuld door de verdachte en dat [mededader] hem intimideerde en dreigde dat hij bij de familie van de verdachte langs zou gaan om het geleende geldbedrag terug te vragen wanneer de verdachte op 22 april 2009 niet meeging naar [plaats].
Voor zover de verdachte hiermee beoogd heeft een beroep te doen op enige strafuitsluitingsgrond, verwerpt het hof dit verweer op de grond dat de aan dat verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn gemaakt of geworden.
Het hof acht de verdachte derhalve strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de nachtelijke uren, samen met zijn drie mededaders, schuldig gemaakt aan een ramkraak in een juwelierswinkel in het centrum van [plaats]. Bij deze ramkraak is niet alleen voor een groot bedrag aan sieraden ontvreemd, maar daarbij is ook aanzienlijke schade veroorzaakt aan overige in de winkel aanwezige sieraden (ongeveer € 25.000,--) alsmede aan de pui en het interieur van de juwelierswinkel (ongeveer € 50.000,--). Uit het dossier blijkt verder dat een aantal in de nabijheid van de winkel woonachtige personen door de ramkraak is gewekt en vervolgens getuige is geweest van de wijze waarop verdachte en zijn mededaders de inbraak hebben gepleegd.
Het mag als bekend worden verondersteld dat een feit als het onderhavige enorme gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving in het algemeen en bij de direct betrokkenen (slachtoffers en omwonenden) in het bijzonder.
De wijze waarop de ramkraak is uitgevoerd (met 4 personen in 2 auto's, het dragen van donkere kleding, capuchons, handschoenen en petjes, het gebruik van voorhamers/mokers en het vervoer van de sieraden in meegebrachte dekbedovertrekken) vestigt bij het hof de indruk van een tevoren zorgvuldig beraamde en geplande winkelinbraak.
Het hof stelt vast dat voor ramkraken geen oriëntatiepunten ten aanzien van de straftoemeting bestaan. Vanwege de bijzondere aard en de enorme impact van dit soort, met grof geweld gepaard gaande, misdrijven zou naar het oordeel van het hof eerder aansluiting moeten worden gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting ten aanzien van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, dan bij die welke gelden voor "gewone" bedrijfsinbraken. Een en ander uiteraard wel met de nadrukkelijke kanttekening dat het uitgeoefende geweld zich bij ramkraken beperkt tot goederen.
Voorts blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 januari 2010 ten nadele van de verdachte dat hij eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden en met hetgeen daaromtrent overigens uit het strafdossier is gebleken.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de aan de verdachte op te leggen straf gematigd dient te worden, nu er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim bij de aanhouding van de verdachte. De zakelijke inhoud van bedoeld verweer is hierboven weergegeven.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat bij de aanhouding van de verdachte sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim. De wijze waarop de verbalisant [verbalisant] in het kader van de aanhouding van de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn dienstwapen is - op de door de raadsvrouw in haar pleitnota aangevoerde gronden - niet conform de daarvoor geldende voorschriften - te weten artikel 7 van de Ambtsinstructie en artikel 8 van de Politiewet - geweest.
Nu echter niet gebleken is dat de verdachte door bedoeld vormverzuim is geschaad in enig rechtens te respecteren belang, waarbij het hof het belang van de verdachte om te kunnen ontvluchten aan zijn aanhouding niet ziet als een rechtens te respecteren belang, volstaat het hof met het constateren van dat vormverzuim, zonder daaraan verdere consequenties ten aanzien van de strafmaat te verbinden.
Mede in aanmerking nemend de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden waaronder de onderhavige ramkraak is gepleegd, is het hof van oordeel dat uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane strafbare feit oplegging van een vrijheidsbenemende straf geboden is en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend is.
Daarbij heeft het hof ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting weinig inzicht heeft getoond in de strafwaardigheid van zijn gedragingen en de verstrekkende gevolgen daarvan voor de slachtoffers.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van het overigens door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het hof een verdere strafmatiging aangewezen acht. Ook overigens is het hof daarvan niet gebleken.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2009 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 30 maart 2009. De proeftijd is op 31 maart 2009 ingegaan.
De officier van justitie heeft op 15 juni 2009 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormeld voorwaardelijk strafdeel, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis het bevel was gegeven, dat dit strafdeel voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het in de thans aan de orde zijnde zaak ten laste gelegde feit.
Nu gebleken is dat de veroordeelde het thans aan de orde zijnde bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, is het hof van oordeel dat de tenuitvoerlegging dient te worden gelast van voormelde vrijheidsstraf.
Beslag
Nu zich in het strafdossier niet een beslaglijst bevindt, zal het hof - conform het met betrekking tot een dergelijke situatie gevoerde en met het ressortsparket afgestemde interne beleid van het hof - geen beslissing nemen met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 16 maart 2009 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig dagen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr H. Heins en mr. M.F.H.M. van Haastert, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mrs. H. Heins en M.F.H.M. van Haastert zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.