ECLI:NL:GHARN:2010:BL3756

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.008.038 en 200.008.229
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomsten wegens tekortkomingen van de pachter

In deze zaak gaat het om de ontbinding van pachtovereenkomsten tussen twee broers, [verpachter 1] en [verpachter 2], en een pachter. De broers vorderen ontbinding van de pachtovereenkomsten op basis van vermeende tekortkomingen van de pachter, waaronder de verkoop van melkquotum zonder toestemming. Het Gerechtshof Arnhem oordeelt dat de verpachters niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de pachter niet in staat zal zijn om het melkquotum bij het einde van de pachtovereenkomst terug te leveren. De pachter heeft betwist dat hij tekortschiet en heeft een verklaring overgelegd die zijn standpunt ondersteunt. Het hof stelt vast dat de verpachters niet aan de voorwaarden van artikel 6:80 BW hebben voldaan, wat betekent dat zij niet het recht hebben om de pachtovereenkomst te ontbinden. De vorderingen van de verpachters worden afgewezen, en het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank Zutphen. De proceskosten worden aan de verpachters opgelegd, aangezien zij in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
arrest van de pachtkamer van 9 februari 2010
in de zaak met
zaaknummer gerechtshof 200.008.038
(zaaknummer rechtbank 290779)
inzake
[verpachter 1],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
tegen:
[pachter],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.M.H.M. van Dijk
en in de zaak met
zaaknummer gerechtshof 200.008.229
(zaaknummer rechtbank 290778)
inzake
[verpachter 2],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
tegen:
[pachter],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.M.H.M. van Dijk.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 22 augustus 2007 en 16 april 2008, die de pachtkamer van de rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Terborg, telkens afzonderlijk tussen appellanten (hierna tezamen: [verpachter], mannelijk enkelvoud, en afzonderlijk [verpachter 1] en [verpachter 2]) als eisers en geïntimeerde (hierna: [pachter]) als gedaagde heeft gewezen. Van de vonnissen van 16 april 2008 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [verpachter] heeft bij exploten van 15 mei 2008 [pachter] aangezegd van de vonnissen van 16 april 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [pachter] voor dit hof. Hij heeft daarbij geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van de vorderingen van [verpachter].
2.2 Bij memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, heeft [verpachter] zes grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht en heeft hij geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest,
1. De pachtovereenkomst tussen partijen zal ontbinden met ingang van de dag waarop dit arrest wordt gewezen, althans met ingang van een in goede justitie door de pachtkamer te bepalen datum;
2. [pachter] zal veroordelen om het gepachte te ontruimen en te verlaten, en geheel vrij van gebruik door derden en in goede staat aan [verpachter] op te leveren, met ingang van de dag waarop sinds de betekening van dit arrest twee weken zijn verstreken;
3. [pachter] zal veroordelen tot vergoeding van 50% van de waarde van het melkquotum dat met het gepachte heeft samengehangen, welke waarde dient te worden bepaald naar de dag waarop [pachter] dit quotum definitief aan een derde heeft overgedragen;
4. [pachter] zal veroordelen tot het in het geding brengen van stukken waaruit kan worden opgemaakt (1) hoeveel melkquotum, met welk vetpercentage, eind 2003 met het gepachte samenhing en (2) met ingang van welke datum hij het met het gepachte samenhangende melkquotum heeft "verhuurd" (lees: definitief overgedragen), en tot het in het geding brengen van een recente opgave van het Productschap Zuivel inzake de omvang van het thans op zijn naam staande melkquotum;
een en ander met veroordeling van [pachter] in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.3 Bij memorie van antwoord, tevens houdende verzet wijziging van eis, heeft [pachter] de grieven bestreden en verweer gevoerd, een aantal producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het verzet tegen de wijziging van eis gegrond zal verklaren, [verpachter] niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans het bestreden vonnis, zonodig met wijziging van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van [verpachter] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Vervolgens is een schriftelijk pleidooi gehouden waarbij partijen pleitnotities in het geding hebben gebracht. [verpachter] heeft toen tevens een akte houdende wijziging van eis genomen.
2.5 Tot slot hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
Op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, staan de volgende feiten vast.
3.1 Tussen [verpachter 1] en [pachter] is een pachtovereenkomst van kracht met betrekking tot het perceel, kadastraal bekend gemeente [....], ter grootte van 9.70.80 ha. Tussen [verpachter 2] en [pachter] is een pachtovereenkomst van kracht met betrekking tot het perceel, kadastraal bekend gemeente [....], ter grootte van 1.65.30 ha. Voorheen verpachtte [verpachter] de percelen aan de vader van [pachter], [vader van pachter] (hierna: [vader van pachter]). [vader van pachter] had een melkveehouderij die hij in 2001 heeft beëindigd.
3.2 In het referentiejaar 1983 beschikte [vader van pachter] over een bedrijfsoppervlakte van 17.11 ha. In 1984 heeft [vader van pachter] melkquotum op zijn naam gekregen. Hij heeft later driemaal 20.000 kg melkquotum bijgekocht.
3.3 Wat het perceel van [verpachter 1] betreft, is [pachter] bij vonnis van de pachtkamer te Terborg van 12 maart 2002 in de plaats van zijn vader gesteld. Partijen hebben ter zake op 24 mei 2006 een pachtwijzigingsovereenkomst gesloten die is goedgekeurd door de Grondkamer. Wat het perceel van [verpachter 2] betreft, is [pachter] bij wijzigingsovereenkomst van 1 mei 2002 in de plaats van zijn vader gesteld. Deze overeenkomst is op 5 december 2002 door Grondkamer Oost goedgekeurd. Het melkquotum is nooit op naam van [pachter] gesteld.
3.4 Blijkens een bericht van de Centrale Organisatie Superheffing (hierna: COS) van 31 maart 2003 stond op naam van [vader van pachter] een quotum van 221.940 kg geregistreerd met een vetpercentage van 4,15%.
3.5 Bij brief van 28 mei 2003 heeft mr. D. Teeuwsen, rentmeester voor [pachter] en zijn vader (hierna: Teeuwsen), aan Ing. P.K. Witte, rentmeester voor [verpachter], het volgende geschreven, voor zover thans van belang:
"Namens onze opdrachtgever de heer [vader van pachter] te [woonplaats] doe ik u hierbij het verzoek toekomen medewerking te verlenen aan de verkoop van diens gehele melkquotum.
Op grond van de bestaande pachtverhouding met [verpachters]. belopen de aanspraken van de verpachter in casu 73.662 kg;
[221.940 kilogram : 17 11 ha = 12.971 kg. Per ha; pachtareaal [verpachter] 11.35.81 ha; 11.35.80 ha x 12.971 kg. = 147.325 kg. X 50% = 73.662 kg.] één en ander volgens de bij dit schrijven gevoegde bijlagen.
Om het melkquotum te kunnen verkopen lijkt eenmalige [onder-] verpachting de meest aangewezen weg."
3.6 Bij brief van 18 juni 2003 heeft Teeuwsen aan Witte laten weten dat het melkquotum van 60.000 kg dat [pachter] later had gekocht, buiten de berekeningen diende te blijven.
3.7 Bij brief van 23 juli 2003 heeft Witte gereageerd. Naast verzoeken om gegevens, ging hij uit van een bedrijfsareaal van 15.20 ha waarmee melkquotum was gaan samenhangen.
3.8 Teeuwsen en Witte hebben hun correspondentie vervolgd. Bij brief van 6 november 2003 heeft Witte namens [verpachter] onder meer laten weten dat [verpachter] met de verkoop van het melkquotum instemde onder voorbehoud dat [pachter] afstand deed van de pachtrechten van de percelen grond van [verpachter]. Bij brief van 28 januari 2004 heeft Teeuwsen gereageerd. Hij heeft meegedeeld dat [pachter] het voorstel tot verkoop van melkquotum introk en "Als pachter zal hij waken voor de belangen van de verpachters met name voor wat betreft de eventuele opleveringsverplichting van het melkquotum bij het mogelijk einde van de pacht onder de vigeur van de alsdan geldende regels."
3.9 Het melkquotum is daarna op enig moment op naam gezet van [A.] (hierna: [A.]). Deze heeft op 15 februari 2007 schriftelijk verklaard:
"Hierbij verklaar ik dat door mij tijdelijk gehuurd is een partij melkquotum van de heer [vader van pachter] te [woonplaats]. Het gaat om 161.940 kg. melkquotum met 6.721 kg. vet welke eigendom is van de heer [vader van pachter].
De heer [vader van pachter] kan volledig beschikken over het melkquotum en kan bij het einde van de huur bepalen of het melkquotum naar zichzelf of naar een door hem aan te wijzen derde persoon overgedragen moet worden."
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Bij gelegenheid van het schriftelijk pleidooi heeft [verpachter] zijn eis onder 3 en 4 gewijzigd in die zin dat het hof:
3. [pachter] zal veroordelen tot vergoeding van 50% van de waarde van het melkquotum dat met het gepachte heeft samengehangen, welke waarde dient te worden bepaald naar de dag waarop de vader van [pachter] dit quotum definitief aan een derde heeft overgedragen;
4. [pachter] zal veroordelen tot het in het geding brengen van stukken waaruit kan worden opgemaakt (1) hoeveel melkquotum, met welk vetpercentage, eind 2003 met het gepachte samenhing en (2) met ingang van welke datum zijn vader het met het gepachte samenhangende melkquotum heeft "verhuurd" (lees: definitief overgedragen), en tot het in het geding brengen van een recente opgave van het Productschap Zuivel inzake de omvang van het thans op zijn naam staande melkquotum.
4.2 [verpachter] heeft in eerste aanleg - na wijziging van eis - kort samengevat gevorderd dat [pachter] aantoont dat het melkquotum aan hem is blijven toebehoren en op zijn naam staat, subsidiair dat de pachtovereenkomst zal worden ontbonden en dat [verpachter] aanspraak heeft op schadevergoeding, te stellen op een bedrag van
€ 219.900. De pachtkamer in eerste aanleg heeft alle vorderingen afgewezen.
4.3 Het hoger beroep van [verpachter] richt zich hiertegen. De grieven van zowel [verpachter 1] als [verpachter 2] zijn (vrijwel) gelijkluidend en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Bij die bespreking zal het hof voorlopig uitgaan van de bij memorie van grieven en bij pleidooi gewijzigde eis.
4.4 Het uitgangspunt van de vaste rechtspraak van dit hof met betrekking tot het melkquotum is dat met de totale in 1984 duurzaam aan de melkveehouderij dienstbare grond melkquotum is gaan samenhangen, in dit geval dus met 17.11 ha. Indien de pacht wordt beëindigd, ontstaat volgens dezelfde rechtspraak op het moment van die beëindiging een aanspraak van de verpachter op oplevering van een evenredig gedeelte van het met het oorspronkelijk gepachte samenhangende quotum, waartegenover de pachter aanspraak kan maken op vergoeding van in beginsel de helft van de waarde van dat gedeelte. Voorts geldt volgens vaste rechtspraak van dit hof het uitgangspunt dat indien een pachter – zonder toestemming van de verpachter – tijdens de looptijd van de pachtovereenkomst het met het gepachte samenhangende quotum geheel of gedeeltelijk verkoopt, de verpachter de gevolgen van niet-nakoming op de voet van het eerste lid onder a van artikel 6:80 Burgerlijk Wetboek reeds op het moment van verkoop kan doen intreden. Dit is wat [verpachter] kennelijk met zijn vorderingen 1 tot en met 3 beoogt.
4.5 Voor toewijzing van die vorderingen is vereist dat aan alle voorwaarden van voornoemd artikellid is voldaan. Dat is niet het geval. [pachter] heeft immers gemotiveerd betwist dat hij niet in staat zal zijn bij het einde van de pachtovereenkomst het met de pacht samenhangende melkquotum aan [verpachter] terug te leveren. Hij heeft daartoe onder meer een verklaring van [A.] overgelegd waaruit volgt dat [A.] het aan [vader van pachter] toebehorende melkquotum zal terugleveren "bij het einde van de huur". Ook heeft [pachter] steeds laten weten open te staan voor overleg en/of verkoop aan een derde van het melkquotum en dat hij ieder moment over het quotum kan beschikken. Ter illustratie hiervan wijst het hof op het slot van de brief van 28 januari 2004 (rov. 3.8) en randnummer 16 van het schriftelijk pleidooi. Een en ander heeft [verpachter] niet weersproken. Het staat dus niet vast dat - bij de reguliere beëindiging van de pachtovereenkomst - nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn zoals het eerste lid onder a van artikel 6:80 BW verlangt. [verpachter] - op wie de bewijslast rust - heeft dat ook niet nader onderbouwd. Het recht om, voordat zijn aanspraak op oplevering van een evenredig gedeelte van het met het oorspronkelijk gepachte samenhangende quotum opeisbaar is, reeds de ontbinding van de pachtovereenkomst in te roepen en waardevergoeding te vorderen, komt aan [verpachter] dus niet toe.
4.6 Het beroep van [verpachter] op de uitspraak van dit hof van 3 juli 2007 (Agr.r. 2008, 5449) gaat niet op. Die beschikking is nog gegeven onder het oude recht en gaat uit van het (voormalige) uitgangspunt van dit hof dat het zonder toestemming van de verpachter op naam van een derde doen overschrijven van (in dat geval) het bietenquotum op zichzelf reeds een gegronde klacht oplevert in de zin van artikel 39 Pachtwet. Bovendien is in die beschikking overwogen dat het op de weg van de pachter had gelegen overleg met zijn verpachter te plegen in plaats van zelfstandig een keuze tot vervreemding te maken om het quotum te behouden. Vast staat dat in onderhavige zaak overleg geweest met de verpachter. Toen dat niet tot resultaat leidde, heeft [vader van pachter] het quotum verhuurd met het recht om daarover te blijven beschikken.
4.7 Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat de pachter toerekenbaar tekortschiet indien hij tijdens de looptijd van de pachtovereenkomst de samenhang tussen de grond en het melkquotum zonder toestemming van de verpachter verbreekt - hetgeen niet het uitgangspunt is van dit hof -, levert het handelen van [pachter] in dit geval onvoldoende grond op om de ontbinding met al haar gevolgen te rechtvaardigen. In de gegeven omstandigheden kon [verpachter] de benodigde toestemming redelijkerwijs niet weigeren, althans had hij die toestemming niet afhankelijk mogen maken van de voorwaarde dat [pachter] afstand deed van al zijn pachtrechten. Vanwege de wijziging in regelgeving kon [vader van pachter] zijn melkquotum niet langer structureel verleasen. Indien het melkquotum niet voor 1 april 2004 verkocht zou worden, zou het aan de nationale reserve vervallen en zou de waarde ervan teniet zijn gegaan. [vader van pachter] heeft ter behoud (van de waarde) van het melkquotum het quotum aan [A.] verhuurd en op die wijze zowel voor zichzelf als voor [verpachter] (de waarde van) het melkquotum in stand gehouden. Hij heeft daardoor ook zijn zoon in staat gesteld aan het einde van de pacht het met het gepachte samenhangende melkquotum aan [verpachter] ter beschikking te stellen (tegen een vergoeding van 50% van de waarde van dat gedeelte).
4.8 In hoger beroep heeft [verpachter] tevens aan zijn vordering tot ontbinding ten grondslag gelegd dat [pachter] de bestemming van het gepachte zonder de benodigde toestemming heeft gewijzigd, althans dat de bestemmingswijziging door zijn vader aan hem moet worden toegerekend.
4.9 Vast staat dat [vader van pachter] in 2001 de melkveehouderij heeft beëindigd. De vraag is of door deze wijziging in de bedrijfsvoering een wijziging in de bestemming van het overeengekomen gebruik tot stand is gekomen. De pachtovereenkomst vermeldt slechts dat is verpacht bouw- en weiland. In zoverre valt, zonder voldoende toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat sprake is van een wijziging van de bestemming in de zin van artikel 7:348 BW. De opmerking onder randnummer 16.2 van het schriftelijk pleidooi van [verpachter] biedt in elk geval onvoldoende nadere toelichting, mede gelet op de omstandigheid dat volgens [pachter] het gepachte thans wordt benut voor de - door [verpachter] genoemde - maïsteelt. Deze grondslag voor ontbinding faalt dus.
4.10 Tot slot begrijpt het hof uit het betoog van [verpachter] dat hij zich daarnaast op het standpunt stelt dat [pachter] hem, althans zijn rentmeester, steeds onjuist heeft voorgelicht en dat het debiteren van onwaarheden en het weigeren stukken te geven aangemerkt moeten worden als tekortkomingen die de ontbinding van de pachtovereenkomst rechtvaardigen.
4.11 Hierover oordeelt het hof als volgt. In de hiervoor aangehaalde brief van Teeuwsen (rov. 3.5) is [vader van pachter] genoemd als degene op wiens naam het melkquotum stond ([vader van pachter]). Voor zover Witte een en ander destijds niet heeft onderkend, maar er overheen heeft gelezen, komt dat voor rekening van [verpachter]. In die brief, en ook in latere brieven, maakt Teeuwsen bovendien telkens melding van bijlagen die zijn standpunt in de onderhandelingen over de verkoop van het melkquotum ondersteunen (vgl. de brieven van 13 augustus 2003 en 22 september 2003). Uit de brieven van Witte blijkt niet dat hij deze bijlagen niet heeft ontvangen. Het zou voor de hand hebben gelegen dat Witte, mocht hij niet over de in de brieven genoemde bijlagen beschikken, deze alsnog bij Teeuwsen had opgevraagd.
4.12 Voor zover in de stellingen van [verpachter] moet worden gelezen dat op een pachter een zelfstandige verbintenis rust om het met het gepachte samenhangende melkquotum op zijn naam te (ver)krijgen, verwijst het hof naar hetgeen onder rov. 4.4 is vooropgesteld. Op een pachter rust enkel de verbintenis om bij gelegenheid van het einde van de pacht bedoeld quotum aan de verpachter ter beschikking te stellen. Hetgeen voorafgaand aan de opeisbaarheid van die verbintenis geschiedt, heeft slechts gevolgen voor zover aan de eisen van artikel 6:80 BW is voldaan.
4.13 [verpachter] stelt dat de in de brief van 23 juli 2003 gevraagde COS gegevens van 2003 nog ontbreken. [pachter] heeft gemotiveerd betwist dat deze gegevens niet bekend waren bij Witte. Uit de brieven van Witte maakt het hof op dat Witte van de benodigde feiten op de hoogte was. Opvallend is bovendien dat Witte na zijn brief van 23 juli 2003 kennelijk niet nogmaals gevraagd heeft om de COS gegevens van 2003. In zijn brief van 13 januari 2006 vraagt Witte vervolgens slechts om COS gegevens van 2005/2006. Daarom staat niet vast dat Witte de COS gegevens van 2003 destijds, in 2003, niet heeft ontvangen. Nu [verpachter], op wie de bewijslast rust van zijn stelling dat [pachter] moedwillig gegevens heeft achtergehouden, geen (ter zake dienend) bewijsaanbod heeft gedaan, verwerpt het hof zijn stelling. Voor het ambtshalve toelaten van [verpachter] tot bewijslevering ziet het hof geen aanleiding.
4.14 De stelling van [verpachter] dat hij niet op de hoogte was van de beëindiging van de melkveehouderij en dat de pachter hem die beëindiging had moeten meedelen, is hiervoor al beoordeeld. Uit het verzoek tot toestemming voor de verkoop van het gehele melkquotum had [verpachter], althans Witte, bovendien kunnen en moeten begrijpen dat er geen melkveehouderij meer was. Gelet op alle hiervoor besproken feiten en omstandigheden zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [pachter] [verpachter] opzettelijk op het verkeerde been heeft gezet dan wel onwillig is geweest gegevens te verstrekken. Aan dit oordeel doet niet af dat [pachter] in een brief van 20 februari 2006 vermeldt dat het quotum nog op naam van zijn vader staat - wegens het ontbreken van de handtekening van [verpachter 1] op de pachtwijzigingsovereenkomst - terwijl het quotum op dat moment vermoedelijk al op naam van [A.] stond. De mislukte verkoop van het melkquotum vóór 1 april 2004 was toen al een voldongen feit.
4.15 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er onvoldoende gronden zijn die de ontbinding van de pachtovereenkomst kunnen dragen. Nu niet vast staat dat [pachter] bij het einde van de pacht niet in staat zal zijn het met de pacht samenhangende melkquotum aan
[verpachter] terug te leveren, heeft de laatste in dit geding noch recht op levering noch op vergoeding van 50% van de waarde van het quotum. De vorderingen onder 1, 2 en 3 zullen worden afgewezen.
4.16 De vordering onder 4 moet het lot van de vorige vorderingen delen. [verpachter] heeft onvoldoende inzicht gegeven in het belang dat hij heeft bij deze gegevens, mede in het licht van de in hoger beroep overgelegde gegevens, de vorenstaande oordelen en het oordeel van de pachtkamer in eerste aanleg die overwoog dat volstrekt onduidelijk is welk belang van [verpachter] met de gegevensverschaffing zou zijn gediend. Daarnaast heeft [verpachter] niet betwist dat [A.] thans beschikt over het melkquotum, noch diens verklaring over de hoeveelheid ervan. Die hoeveelheid komt overeen met het geregistreerde melkquotum op naam van [vader van pachter], verminderd met 60.000 kg die [vader van pachter] later heeft gekocht.
Slotsom
4.17 Het hoger beroep faalt. Bij deze stand van zaken heeft [pachter] geen belang meer bij een beslissing op zijn verzet tegen de wijzigingen van eis en de bespreking van zijn verweren. Het hof zal de bestreden vonnissen bekrachtigen. [verpachter] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide hogere beroepen. In verband met de omstandigheid dat de processtukken van [pachter] (vrijwel) gelijkluidend zijn in beide zaken, zal het hof de kosten voor salaris begroten als ware er sprake van één zaak.
5 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van 16 april 2008 van de pachtkamer van de rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Terborg;
veroordeelt [verpachter] in de kosten van de hoger beroepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [pachter] begroot op € 2.682 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 508 voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, M.M. Olthof en Th.C.M. Willemse en de deskundige leden ing. L.L.M. de Lorijn en ir. H.B.M. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010.