Parketnummer: 21-002171-09
Uitspraak d.d.: 30 december 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van
25 mei 2009 in de strafzaak tegen
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 december 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.P. Plasman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in de nacht van 24 op 25 juni 2006 te [plaatsnaam], door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [naam aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam aangeefster], te weten het met zijn, verdachtes, penis penetreren in de mond van die [naam aangeefster], welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of
andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk die [naam aangeefster] met beide handen bij haar haren heeft vastgepakt en/of naar beneden heeft gedrukt en/of met kracht het hoofd van die [naam aangeefster] in de richting van zijn, verdachtes, penis heeft geduwd en/of het hoofd van die [naam aangeefster] heeft vastgehouden toen zij haar hoofd wilde wegdraaien;
hij in de nacht van 24 op 25 juni 2006 te [plaatsnaam], buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van. [naam aangeefster], geboren op 21 september 1991, te weten het met zijn, verdachtes, penis penetreren in de mond van die [naam aangeefster], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt;
2.
hij in de nacht van 24 op 25 juni 2006 te [plaatsnaam], met [naam aangeefster], geboren op
21 september 1991, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig met zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [naam aangeefster] gaan en/of (vervolgens) wrijven over de vagina van die [naam aangeefster] en/of de onderbroek van die [naam aangeefster] omlaag trekken en/of op die [naam aangeefster] gaan liggen met zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [naam aangeefster] en/of op/over (de jurk van) die [naam aangeefster] klaarkomen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiar en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verdachte - [naam verdachte] - is door de rechtbank te Arnhem op 25 mei 2009 vrijgesproken van het hem onder feit 1 primair tenlastegelegde feit, de verkrachting. De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat verdachte ontucht heeft gepleegd (feit 1 subsidiair en feit 2). Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep vrijspraak gevorderd van de feiten 1 en 2 en namens verdachte is eveneens vrijspraak bepleit.
In deze zaak staan de verklaringen van [naam verdachte] (destijds 16 jaar oud) en van zijn twee jaar jongere nichtje [naam aangeefster] over de gebeurtenissen op 24 juni 2006 recht tegenover elkaar. Vast staat dat zij overdag op een groot familiefeest in het huis van hun beider opa en oma zijn geweest, dat er gedurende de avond en nacht alcohol is gedronken. Door diverse personen is verklaard dat [naam aangeefster] dronken was of in elk geval zwaar aangeschoten. [naam verdachte] had ook een aantal biertjes gedronken. Op enig moment hebben verdachte en [naam aangeefster] korte tijd samen op een zolderkamer in dat huis verbleven. Daar hebben seksuele handelingen plaatsgevonden.
[naam aangeefster] heeft -kort gezegd- verklaard dat [naam verdachte] haar heeft gedwongen om hem te pijpen, terwijl zij dat niet wilde. Ook heeft zij, zij het wisselend, verklaard over het feit dat [naam verdachte] haar heeft gewreven over haar vagina en dat er is getongzoend. Zij heeft teruggezoend en zich niet verzet tegen de handelingen –althans niet anders dan door haar hoofd weg te draaien-.
[naam verdachte] heeft van meet af aan, ook al op 24 juni 2006, ontkend dat hij [naam aangeefster] heeft gedwongen om hem te pijpen. Aanvankelijk heeft hij verklaard dat er niets seksueels tussen hem en zijn nichtje heeft plaatsgevonden. Eerst nadat hij in september 2007 werd geconfronteerd met de bevindingen van het NFI over het DNA-onderzoek, -het op de jurk van [naam aangeefster] aangetroffen spoor bevattende sperma wijst naar [naam verdachte]-, heeft hij verklaard dat er wel seksuele handelingen zijn geweest. Volgens [naam verdachte] is er door beiden ge(tong)zoend, gestreeld, en is hij vervolgens klaargekomen. Hij verklaart desgevraagd dat hij dit niet van meet af aan heeft verteld, omdat hij zich erg schaamde voor het feit dat binnen de familie bekend zou worden dat zoiets tussen neef en nicht is gebeurd. [naam aangeefster] is, ook na kennisneming van deze verklaring van [naam verdachte], gebleven bij haar aangifte, dat [naam verdachte] haar heeft gedwongen om hem te pijpen.
Het NFI heeft in een rapport van 19 juni 2008 geconcludeerd dat uit (de plaats en de vorm van) de sporen niet is af te leiden welke van deze twee scenario’s het meest waarschijnlijk is.
[naam aangeefster] is zowel bij de rechtbank als bij het hof als getuige gehoord. Het horen van deze getuige, zoveel tijd na het gebeuren, levert echter niet veel meer informatie op voor de waarheidsvinding. Het hof kan niet anders dan constateren dat de getuige bij de beantwoording van specifieke vragen, naar zeggen van [naam aangeefster] mede door therapie die zij heeft ondergaan en die gericht was op het vergeten van het gebeurde, steeds minder concrete antwoorden kan geven.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat voor de bewezenverklaring van feit 1, waarin het pijpen centraal staat, onvoldoende overtuigend wettig bewijs aanwezig is, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Het tweede feit, het plegen van ontucht met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, acht het hof evenmin bewezen. Het hof acht het verhaal van verdachte, zoals hiervoor kort omschreven, dat tussen hem en zijn nichtje, twee aangeschoten pubers, gaandeweg verdergaande en volgens beiden te ver gaande seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, aannemelijk geworden. Aan het feit dat [naam aangeefster] destijds 14 jaar was en [naam verdachte] 16 jaar, kent het hof in dit verband geen zelfstandige betekenis toe. Het leeftijdsverschil is in elk geval zeer relatief, mede gezien de levensfase waarin beiden verkeerden. Naar het oordeel van het hof waren in de geschetste omstandigheden beiden evenzeer verantwoordelijk voor wat er gebeurde en is er geen sprake van de ‘ontuchtige’ handelingen zoals de wetgever met de strafbaarstelling van de gedragingen in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht voor ogen heeft gestaan. Verdachte moet dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij [naam aangeefster]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.749,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.109,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiar en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [naam aangeefster], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr M. Barels, voorzitter,
mr M.A.F. Cools-Weebers en mr M. van Seventer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 30 december 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.