GERECHTSHOF ARNHEM
sector civiel recht
zaaknummer: 200.020.447
(zaaknummers / rolnummers: 162824 / HA ZA 07-1794 en 166887 / HA ZA 08-319)
arrest in gevoegde zaken van de eerste civiele kamer van 27 oktober 2009
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Fa-Med B.V.,
mede handelend onder de naam
Kesteren Medical Factoring,
gevestigd te Amersfoort,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. N.B.J. Stumpel,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.J.L.M. Johannink.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis in de gevoegde zaken met de hierboven vermelde zaaknummers / rolnummers (hierna: ‘zaak I’ respectievelijk ‘zaak II’) van de rechtbank Arnhem van 1 oktober 2008, gewezen tussen principaal appellante (hierna te noemen: ‘[geïntimeerde]’) als eiseres en principaal geïntimeerde (hierna te noemen: ‘Kesteren Medical Factoring’) als gedaagde; voorafgaand aan dit vonnis is in zaak II een incidenteel vonnis van 4 juni 2008 gewezen, waarin de rechtbank die zaak op vordering van Kesteren Medical Factoring en na referte van [geïntimeerde] heeft gevoegd met zaak I; daaruit blijkt het procesverloop in zaak II tot 4 juni 2008; van de beide vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 1 december 2008 heeft Kesteren Medical Factoring hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis van 1 oktober 2008 en heeft zij [geïntimeerde] gedagvaard om voor dit hof te verschijnen.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Kesteren Medical Factoring drie grieven (één tegen zaak I en twee tegen zaak II) geformuleerd en toegelicht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende:
1) in zaak I [geïntimeerde] alsnog in de proceskosten zal veroordelen;
2) in zaak II de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en [geïntimeerde] zal veroordelen om aan Kesteren Medical Factoring de somma van € 7.064,58 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2008;
3) in beide zaken: [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
2.3 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer in de beide zaken gevoerd en een productie overgelegd. Voor het geval het hof één of beide grieven van Kesteren Medical Factoring in zaak II gegrond acht, heeft [geïntimeerde] bij deze memorie incidenteel hoger beroep ingesteld in zaak I en in dit incidenteel hoger beroep één grief geformuleerd. [geïntimeerde] heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a) in het principaal hoger beroep Kesteren Medical Factoring niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, althans en in ieder geval het vonnis waarvan beroep, al dan niet met verbetering van de gronden zal bekrachtigen;
b) in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog geheel zal toewijzen,
met veroordeling van Kesteren Medical Factoring in de proceskosten van het hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep.
2.4 Bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft Kesteren Medical Factoring verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad de grief in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ongegrond zal verklaren, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep.
2.5 Vervolgens hebben de partijen een kopie van hun procesdossier aan het hof overgelegd.
2.6 Ten slotte heeft het hof arrest bepaald.
Het hof gaat uit van de in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.8 opgenomen feiten.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Kort samengevat gaat het om het volgende feitencomplex. [geïntimeerde] heeft zowel op 2 augustus 2007 (zaak I) als op 6 november 2007 (zaak II) executoriaal derdenbeslag doen leggen onder Kesteren Medical Factoring in verband met door haar ex-echtgenoot [ex-echtgenoot] aan haar verschuldigde alimentatie.
4.2 In zaak II gaat het om de door Kesteren Medical Factoring in weerwil van het op 2 augustus 2007 onder haar gelegde executoriaal derdenbeslag op 7 augustus 2007 aan [ex-echtgenoot] verrichte betaling van € 6.735,49. Kesteren Medical Factoring, die dit bedrag krachtens het gelegde beslag ook aan [geïntimeerde] heeft voldaan, heeft ingevolge artikel 6:33 van het Burgerlijk Wetboek tot dit bedrag een regresrecht op [ex-echtgenoot] en wenst haar uit dien hoofde ontstane vordering op [ex-echtgenoot] te verrekenen met hetgeen zij na het beslag van 2 augustus 2007 nog aan [ex-echtgenoot] is verschuldigd. [geïntimeerde] acht dit beroep op verrekening van Kesteren Medical Factoring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
De rechtbank heeft overwogen dat Kesteren Medical Factoring op grond van het bepaalde in artikel 6:130, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek in beginsel bevoegd is tot verrekening doch dat verrekening in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De gevolgen van de betaling in weerwil van het beslag zouden namelijk alsnog worden afgewenteld op de beslaglegger. Dat is in strijd zijn met de regel dat een betaling in weerwil van het beslag niet ten nadele van de executant mag gaan. Hoewel het gaat om afzonderlijke beslagen gaat het in dit geval immers om twee nauw samenhangende derdenbeslagen tussen dezelfde partijen in het kader van dezelfde rechtsverhoudingen. Het betaalde bedrag van € 6.735,49 valt daarom onder het in het kader van het derdenbeslag van 6 november 2007 aan [geïntimeerde] af te dragen bedrag.
4.3 Kesteren Medical Factoring richt twee grieven tegen de hiervoor genoemde beslissing van de rechtbank dat zij niet bevoegd is om tot verrekening over te gaan.
Kort weergegeven voert zij aan dat niet valt in te zien dat haar beroep op verrekening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat de rechtbank miskent dat de vordering van Kesteren Medical Factoring op [ex-echtgenoot] al door verrekening teniet is gegaan.
4.4 De grieven falen. Kesteren Medical Factoring gaat ten onrechte voorbij aan het gegeven dat zij [ex-echtgenoot] in weerwil van het op 2 augustus 2007 gelegde executoriaal derdenbeslag een bedrag van € 6.735,49 heeft betaald. Kesteren Medical Factoring heeft getracht de gevolgen van die foutieve handeling door middel van verrekening voor haar ongedaan te maken ten laste van [geïntimeerde]. Ook het hof acht dit laatste onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het hof onderschrijft en neemt over de onder 4.2 daarvoor weergegeven motivering van de rechtbank. Hieruit - het verwerpen van het door Kesteren Medical Factoring in deze procedure gedane beroep op verrekening - volgt dat de vordering van Kesteren Medical Factoring op [ex-echtgenoot], anders dan Kesteren Medical Factoring betoogt, niet is tenietgegaan.
4.5 In zaak I gaat het om de reikwijdte van het op 2 augustus 2007 door [geïntimeerde] onder Kesteren Medical Factoring gelegde derdenbeslag. De rechtbank heeft beslist dat de vorderingen van [ex-echtgenoot] van 3 augustus 2007, 9 augustus 2007 en 17 augustus 2007 voor een bedrag van € 13.115,69 niet onder genoemd beslag van 2 augustus 2007 vallen.
4.6 [geïntimeerde] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een grief tegen de onder 4.5 vermelde beslissing opgeworpen. Nu aan de voorwaarde voor dit hoger beroep, zijnde dat het hof één of beide grieven in zaak II gegrond acht niet is voldaan, zal het hof het incidenteel hoger beroep als niet ingesteld beschouwen.
Het hof gaat daarom uit van de in het principaal hoger beroep niet bestreden beslissing van de rechtbank ten aanzien van de reikwijdte van het beslag.
4.7 Het voornoemde uitgangspunt leidt tot het ook door de rechtbank (onder 4.11) gegeven oordeel dat [geïntimeerde] in zaak I geldt als de in het ongelijk gestelde partij in de eerste aanleg. Dit laatste geldt voor Kesteren Medical Factoring in zaak II.
Het hof is van oordeel Kesteren Medical Factoring geen belang heeft bij haar grief tegen de kostencompensatie, omdat Kesteren Medical Factoring dan in zaak II zou worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] en die kosten hoger zijn dan de proceskosten van zaak I.
Het vonnis waarvan beroep zal in beide zaken worden bekrachtigd.
Kesteren Medical Factoring zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
in het principaal hoger beroep
6.1 bekrachtigt het in zaak I en in zaak II tussen de partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 1 oktober 2008;
6.2 veroordeelt Kesteren Medical Factoring in de proceskosten van het hoger beroep in beide zaken (in iedere zaak voor de helft van de hierna genoemde kosten), tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.197,--, waarvan te voldoen aan de griffier van het gerechtshof (bankrekeningnummer 1923.25.752 ten name van MvJ arrondissement Arnhem, postbus 9030, 6800 EM Arnhem, onder vermelding van het zaaknummer en de namen van partijen) het bedrag van € 1.121,25 te weten:
- € 227,25 voor in debet gesteld griffierecht,
- € 894,-- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
en het restant ad € 75,75 aan (de advocaat van) [geïntimeerde] wegens haar eigen aandeel in het griffierecht;
6.3 verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
in het voorwaardelijk ingestelde incidenteel hoger beroep tegen het vonnis in zaak I
6.4 verstaat dat niet is voldaan aan de voorwaarde voor het ingesteld zijn van het incidenteel hoger beroep tegen het in zaak I tussen de partijen gewezen vonnis van 1 oktober 2008.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, F.W.J. Meijer en S.B. Boorsma, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2009.