GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.013.961
(zaaknummer rechtbank 524012 \ CV EXPL 07-6925 \ 199 jt)
arrest van de vijfde civiele kamer van 11 augustus 2009
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J. van Delft,
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Stichting Portaal Nijmegen,
gevestigd te Nijmegen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J. Verweij.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 27 juni 2008 dat de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Portaal) als eiseres heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 19 september 2008 Portaal aangezegd van dat vonnis van 27 juni 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Portaal voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en drie producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vordering van Portaal alsnog zal afwijzen met veroordeling van Portaal in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Portaal de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, het bestreden vonnis van de kantonrechter zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staat in hoger beroep vast dat [appellant] van Portaal de woning aan de [adres] te [plaats] huurde.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om de vraag of [appellant] is tekort geschoten als huurder door, zoals Portaal aan haar vordering in eerste aanleg ten grondslag heeft gelegd:
a) geen hoofdverblijf te hebben in de woning;
b) de overlast die vanuit de woning (door zijn zoon) is veroorzaakt.
4.2 In hoger beroep heeft Portaal als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. [appellant] zou na het vonnis van de kantonrechter de gehuurde woning vrijwillig hebben ontruimd. Hieruit kan – zo stelt Portaal – worden afgeleid dat [appellant] berust in het vonnis en aldus geen belang meer heeft bij een oordeel in de onderhavige zaak.
4.3 Berusting in een rechterlijke uitspraak is het ondubbelzinnig te kennen geven aan de wederpartij van de wil om zich bij die uitspraak neer te leggen en aldus afstand te doen van het recht om daartegen een rechtsmiddel in te stellen. Het gevolg van berusting is dat iemand niet meer ontvankelijk kan zijn om in hoger beroep te komen, artikel 334 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook: Rv.). Naar vaste rechtspraak (vgl. HR 11 april 2003, NJ 2003, 440 en HR 8 februari 1991, NJ 1992, 98) kan van berusting slechts sprake zijn ingeval de in het ongelijk gestelde partij na de uitspraak jegens de wederpartij een houding heeft aangenomen, waaruit in het licht van de omstandigheden van het geval ondubbelzinnig blijkt dat zij zich bij de uitspraak neerlegt. De door Portaal beschreven gedraging van [appellant] laat naar het oordeel van het hof geen andere conclusie toe dan dat [appellant] enkel (vrijwillig) gevolg heeft gegeven aan het bestreden vonnis. Dat betekent nog niet dat hij zich bij dat vonnis heeft neergelegd (vgl. HR 8 februari 1991, NJ 1992, 98). Bovendien levert voor een partij die bij een uitspraak van de rechter in eerste aanleg in de proceskosten is veroordeeld, deze veroordeling een voldoende belang op bij het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak (vgl. HR 14 januari 2000, NJ 2000, 188). Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is van berusting in de zin van artikel 334 Rv. en dat [appellant] ontvankelijk is in het door hem tijdig ingestelde hoger beroep.
4.4 In eerste aanleg heeft Portaal zich op het standpunt gesteld dat [appellant] zowel op grond van de wet als op grond van de toepasselijke huurvoorwaarden verplicht is hoofdverblijf in de woning te houden. Met zijn eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij op grond van de artikelen 7:266 lid 1, 7:267 lid 1 en 7:269 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) de verplichting heeft zijn hoofdverblijf in de woning te hebben.
4.5 Omdat het hof behoefte heeft aan nadere inlichtingen, onder meer over de door [appellant] bij zijn memorie van grieven overgelegde producties, de door Portaal gestelde overlast en het door Portaal bij haar memorie van antwoord gestelde vertrek van [appellant] uit de woning, zal een comparitie van partijen worden bepaald. Bij die gelegenheid zal [appellant] ook kunnen reageren op de door Portaal bij haar memorie van antwoord overgelegde producties.
Het hof zal een comparitie van partijen gelasten voor het verkrijgen van inlichtingen als overwogen in rechtsoverweging 4.5 en/of voor het beproeven van een minnelijke regeling. Een partij die bij gelegenheid van die comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, dient ervoor te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk vier werkdagen voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen [appellant] in persoon en Portaal vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gemachtigd is tot het aangaan van een schikking tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W. Duitemeijer, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, zulks tot het geven van inlichtingen als onder 4.5 aangegeven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden oktober, november en december 2009 zullen opgeven op de roldatum 1 september 2009, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk vier werkdagen voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 augustus 2009.