GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 104.004.065
(zaaknummer rechtbank 273508 CV-EXPL 06-1664)
arrest van de vijfde civiele kamer van 1 september 2009
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] Products B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Vosmeijer.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 11 maart 2008, waarin het hof de vordering in het incident heeft afgewezen.
1.2 Bij memorie van grieven heeft [A] twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest (het hof begrijpt:) de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal bekrachtigen, met veroordeling van [A] in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Ter zitting van 3 april 2009 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [A] door mr. A.F. de Koning, advocaat te ‘s Hertogenbosch en [geïntimeerde] door mr. H. Vosmeijer, advocaat te Amstelveen. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Mr. De Koning voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting aan [geïntimeerde] en het hof de producties 12 tot en met 20 gezonden. Hij heeft ter zitting akte gevraagd van het in het geding brengen van deze stukken. Mr. Vosmeijer heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof heeft daarop aan mr. De Koning akte verleend van het in het geding brengen van die producties.
1.5 Vervolgens hebben de partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
[A] heeft de volgende grieven ingebracht tegen het vonnis van de kantonrechter.
Grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat de door [A] verrichte werkzaamheden niet voor meer dan 50% vallen onder de uitzonderingsregel van artikel 1b van de CAO Vleessector, waaruit de kantonrechter ten onrechte herleidt dat daarmee de toepasselijkheid van de CAO Vleessector in deze in beginsel is gegeven.
Grief 2
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat nu de CAO Vleessector van toepassing is, de nevenvorderingen eveneens voor toewijzing vatbaar zijn.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende gemotiveerd) weersproken het volgende vast.
3.1 [geïntimeerde] is van 2 oktober 1991 tot en met 31 mei 2007 bij [A] in dienst geweest tegen een burto maandsalaris van laatstelijk € 1.882,60 exclusief 8% vakantietoeslag. [geïntimeerde] is vanaf 2001 meerdere periodes arbeidsongeschikt geweest en was laatstelijk sinds 27 oktober 2004 tot zijn uitdiensttreding volledig arbeidsongeschikt.
3.2 [geïntimeerde] heeft tijdens zijn dienstverband gewerkt in door [A] bij slachterijen gehuurde darmlokalen in Druten, Hilversum, Deventer en Apeldoorn. Naast de werkzaamheden in darmlokalen op verschillende locaties, heeft hij met enige regelmaat werkzaamheden verricht in het koelhuis van [A] in Cuijk, waar met vlees werd gewerkt. Dit was bijvoorbeeld in geval van ziekte bij werknemers die daar werkten, of wanneer er in de darmlokalen weinig werk was. Dit kon in voorkomend geval bijvoorbeeld drie dagen achter elkaar in een week zijn, maar ook wel eens vier á vijf hele of halve dagen in een maand.
3.3 Artikel 1b van de Collectieve arbeidsovereenkomst voor de vleessector (hierna: CAO Vleessector) luidt:
Artikel 1b Definities
In deze CAO worden de volgende definities gehanteerd:
1. Onder ‘onderneming in de vleessector’ wordt verstaan:
a. Die onderneming, of dat gedeelte van een onderneming, welke zich bezighoudt met een of meerdere van de volgende werkzaamheden:
- slachten van dieren m.u.v. pluimvee, wild en konijnen;
- afsnijden of anderszins bewerken van geslachte dieren (m.u.v. pluimvee, wild en konijnen);
- bewerken van vlees of ongesmolten dierlijke vetten;
- verhandelen van vlees of ongesmolten dierlijke vetten;
met uitzondering van ondernemingen wier werkzaamheden bestaan uit het verhandelen, be- of verwerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde, organen en met uitzondering van ondernemingen zonder productiebewerkings- of verwerkingsfuncties. (NB: al het andere dan darmen en niet voor menselijke consumptie bestemde organen is vlees in het kader van deze cao, zo ook bv. koppen en huiden).
b. Die onderneming, of dat gedeelte van een onderneming, waarin ook andere werkzaamheden
dan bovenstaande worden verricht wordt, indien meer CAO’s van toepassing kunnen zijn, gerangschikt onder de CAO van die bedrijfstak, waartoe het merendeel van de werkzaamheden van deze onderneming behoort.
3.4 De CAO Vleessector met de navolgende looptijden is algemeen verbindend verklaard over de volgende periodes:
looptijd 1 april 1996 tot 1 april 1997: 28 december 1996 tot 1 april 1997;
looptijd 1 april 1997 tot 1 maart 1998: 27 december 1997 tot 1 maart 1998;
looptijd 1 maart 1998 tot 1 april 2000: 29 januari 1999 tot 1 april 2000;
looptijd: 1 april 2000 tot 1 april 2001: -
looptijd: 1 april 2001 tot 1 april 2002: 24 februari 2002 tot 1 april 2002;
looptijd: 1 april 2002 tot 1 oktober 2003: 14 juli 2003 tot 1 oktober 2003;
looptijd: 1 oktober 2003 tot 1 oktober 2004: 7 mei 2004 tot 1 oktober 2004;
looptijd: 1 oktober 2004 tot 1 april 2007: 15 december 2005 tot 1 april 2007;
looptijd: 1 april 2007 tot 1 april 2009: 14 oktober 2007 tot 1 april 2009.
3.5 De bedrijfsomschrijving van [A] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel luidt: ”Import en export van vlees, vleesproducten en slachtproducten en aanverwante artikelen, verzorging van de daarvoor benodigde formaliteiten en vervoer”.
3.6 [A] is lid van de branche-organisatie Bond van Handelaren in- en Bewerkers van Slachtproducten (hierna: HBS). De HBS is geassocieerd lid van de branche-organisatie Centrale Organisatie van de Vleessector (hierna: COV). De COV is de enige werkgeverspartij bij de CAO Vleessector.
3.7 Er is geen aparte CAO voor ondernemingen wier werkzaamheden bestaan uit het verhandelen, be- of verwerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde, organen.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg op grond van de CAO Vleessector aanvulling van zijn loon gevorderd tot 100% gedurende een aantal ziekteperiodes tot en met 25 oktober 2006, vermeerderd met inconveniëntentoeslag en structurele overwerkvergoeding, wettelijke verhoging en wettelijke rente. De kantonrechter heeft de CAO Vleessector op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing geacht en de vordering van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen.
4.2 In hoger beroep is eveneens de vraag aan de orde of op de rechtsverhouding tussen partijen de CAO Vleessector van toepassing is. [A] betoogt met haar grieven dat dit niet het geval is, aangezien zij valt onder de uitzonderingsbepaling met betrekking tot “verhandelen, be- of verwerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde, organen”. De werkzaamheden die in haar onderneming worden verricht vallen volgens [A] voor (veel) minder dan 50% onder de CAO Vleessector, althans voor (veel) meer dan 50% in de categorie handel in en bewerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde, organen. Zij stelt hiertoe nadrukkelijk dat zij geen slachterij exploiteert maar dat zij darmlokalen huurt in een slachterij en in hoofdzaak darmbewerkers in loondienst had.
4.3 [geïntimeerde] stelt zich hiertegenover primair op het standpunt dat [A] artikel 1b van de CAO verkeerd uitlegt. Volgens [geïntimeerde] dient de uitzonderingsbepaling zo te worden gelezen dat alleen wanneer in de onderneming uitsluitend sprake is van “verhandelen, be- of verwerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde, organen”, de CAO Vleessector niet van toepassing is. Het criterium “het merendeel van de werkzaamheden” die onder 1.b van artikel 1b van de CAO Vleessector is uitsluitend aan de orde wanneer meerdere CAO’s van toepassing kunnen zijn, terwijl in dit geval geen sprake is van een samenloop met een andere CAO.
Subsidiair, ingeval de uitleg die [A] aan de CAO Vleessector geeft wel juist mocht zijn, voert [geïntimeerde] aan dat niet gebleken is dat de werkzaamheden van [A] voor meer dan 50% bestaan uit het verhandelen, be- of verwerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde, organen.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat de bedrijfsactiviteiten van [A] niet uitsluitend bestaan uit het be- en verwerken en verhandelen van darmen en andere niet voor menselijke consumptie bestemde organen, maar op be- en verwerken en verhandelen van vlees in de breedste zin des woords. Hij wijst hiertoe op de inschrijving in het handelsregister en op de eigen website van [A].
4.4 Voor de beantwoording van de vraag of de CAO Vleessector op de arbeidsverhouding tussen partijen van toepassing is, dient het hof de uitzonderingsbepaling onder 1a van artikel 1.b van de CAO Vleessector uit te leggen.
4.5 Nu een voor derden kenbare toelichting bij de onderhavige CAO ontbreekt, zijn bij de uitleg van deze bepaling de bewoordingen waarin deze is gesteld van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de onderhavige bepaling is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.6 In de eerste plaats merkt het hof op dat het woord “uitsluitend”, dat volgens de stellingen van [geïntimeerde] in de uitzonderingsbepaling zou moeten worden ingelezen, feitelijk geen deel uitmaakt van de bewoordingen daarvan. Het hof leest de uitzonderingsbepaling van lid 1.a in samenhang met lid 1.b. Daarin wordt de formulering “het merendeel van de werkzaamheden” gehanteerd. Aldus legt het hof de uitzondering van lid 1.a zo uit dat daaronder begrepen moeten worden geacht ondernemingen wier werkzaamheden voor het merendeel bestaan uit het verhandelen, be- of verwerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde organen. Een andere uitleg, met name zoals voorgestaan door [geïntimeerde], van lid 1.a zou in combinatie met lid 1.b tot onlogische resultaten kunnen leiden. In dat geval zou immers in een situatie als de onderhavige, waarin geen sprake is van een mogelijke samenloop van CAO’s, de enige mogelijk toepasselijke CAO reeds van toepassing zijn wanneer in een onderneming met meerdere werknemers slechts 1 persoon zich zou bezighouden met werkzaamheden die wel onder deze CAO vallen. Het primaire betoog van [geïntimeerde] faalt derhalve.
4.7 Ten aanzien van het subsidiaire betoog van [geïntimeerde], stelt het hof voorop dat het op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de weg van [geïntimeerde] ligt om de aan zijn vordering ten grondslag liggende stelling, dat de werkzaamheden van [A] niet voor het merendeel bestaan uit het verhandelen, be- of verwerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde organen, te bewijzen.
4.8 Bij het beantwoorden van de vraag naar de werkzaamheden van de onderneming van [A] is het volgende van belang. Het gaat hierbij om de werkzaamheden van [A] Products B.V.. Derhalve zijn de (op de website van de [A]-groep vermelde) werkzaamheden van de rest van het concern waarvan [A] deel uitmaakt, of van grote gedeelten van dat concern, daarbij niet zonder meer relevant. Het gaat hier immers om een samenstel van meerdere ondernemingen, waarbij niet elke onderneming van het concern noodzakelijkerwijs dezelfde werkzaamheden uitoefent. Dat de [A]-groep als geheel zich – zoals uit haar website blijkt – met het be- en verwerken en verhandelen van vlees als een belangrijke bedrijfsactiviteit bezighoudt, brengt derhalve niet mee dat dit dan ook zonder meer geldt voor [A] Products B.V., ongeacht of zij nu beschouwd wordt als een zelfstandige onderneming of als een gedeelte van de onderneming van de [A]-groep.
4.9 Ook gaat het niet (alleen) om de werkzaamheden die [geïntimeerde] zelf verrichtte, maar om de werkzaamheden van de onderneming, ofwel het totaal van de werkzaamheden die door alle werknemers van de onderneming ten behoeve van de onderneming worden verricht. Daartoe is dus niet (uitsluitend) de omschrijving van de ondernemingsactiviteiten in het handelsregister maatgevend. Deze omschrijving kan immers (bijvoorbeeld met het oog op een mogelijke toekomstige ontwikkeling van een onderneming) ruimer zijn dan de feitelijke werkzaamheden. Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde] naast zijn werkzaamheden in de diverse darmlokalen met enige regelmaat werkzaamheden in het koelhuis in Cuijk verrichtte en daar hele dieren heeft gezien - waarvan [A] door [geïntimeerde] onbestreden heeft aangevoerd dat deze werkzaamheden op basis van uitlening dan wel detachering werden verricht - , en de stelling dat ook collega’s van hem dit wel deden, zeggen op zichzelf onvoldoende over de werkzaamheden van de onderneming van [A].
4.10 [A] heeft aangevoerd dat haar bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak (voor meer dan 50%) liggen op het terrein van de handel in en bewerking van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde, organen. Zij heeft daartoe schriftelijke verklaringen van medewerkers van haarzelf en van de [A]-groep overgelegd, alsmede een schriftelijke verklaring van de voormalig directeur van het slachthuis van de [B] Meat Group op de locatie te Druten. Voorts heeft zij door haar accountant drs J.A.W. Huls RA gewaarmerkte personeelsoverzichten van [A] en [A] Holding B.V. over de jaren 2004, 2005 en 2006 overgelegd. Daaruit blijkt dat in 2004 39 van de 52 fte werkzaam waren ten behoeve van de productie en het daaraan leiding geven in de gezamenlijke darmlokalen in Katwijk, Druten, Apeldoorn en Hapert, in 2005 46 van de (kennelijk) 59 fte, en in 2006 49 van de 61fte. Tevens blijkt uit deze overzichten dat de overige binnen [A] werkzame fte deels bestond uit chauffeurs (ongeveer 7 fte) en deels uit vanuit [A] Holding gedetacheerde staffunctionarissen (ongeveer 4-6 fte). [geïntimeerde] is in deze overzichten in 2004 vermeld als productiemedewerker bij het darmlokaal in Apeldoorn, en in 2005 en 2006 als productiemedewerker bij het darmlokaal in Druten.
4.11 [A] heeft nadrukkelijk gesteld dat zij geen slachterij exploiteert en dat de door haar gehuurde en geëxploiteerde darmlokalen allen gevestigd zijn in een slachterij van een niet aan de [A]-groep gelieerd bedrijf. [A] heeft bij haar memorie van grieven uitgebreid uiteengezet welk werk wordt verricht in de darmlokalen en ten behoeve van welk gebruik de in de darmlokalen verwerkte darmen en organen uiteindelijk dienen. Zij heeft dit ondersteund met onder meer ondertekende verklaringen van [C], Sales manager bij [A] Products B.V. en [D], operationeel manager bij [A] Products B.V. (prod. 2.a en 2.b bij memorie van grieven). Zij heeft ten pleidooie met behulp van een plattegrond van de slachterij (prod. 16) met het daarin door haar gehuurde darmlokaal te Druten – welk lokaal volgens haar representatief is voor de overige darmlokalen - uitgelegd dat het traject van de in het darmlokaal te be-/verwerken darmpakketten een apart traject is, dat strikt gescheiden wordt gehouden van de vleesverwerking. Voorts heeft [A] aan de hand van onder meer de op schrift gestelde verklaringen (prod. 12 en 13) van prof. dr. Frans van Knapen, hoogleraar Veterinaire Volksgezondheid aan de Universiteit Utrecht, en van [E], directeur van de [A]-groep, uiteengezet dat het darmlokaal niet is voorzien van koeling/airconditioning en dat er bij het ontslijmen en ontmesten van de darmen in de darmslijmmachine wordt gewerkt met warm water (48-50 graden Celsius), door welke temperatuur de omgevingstemperatuur beïnvloed wordt.
4.12 [A] heeft gesteld dat zij volwaardig lid is van de branche-organisatie Bond van Handelaren in- en Bewerkers van Slachtproducten (hierna: HBS), die geassocieerd lid is van de COV, en dat dit geassocieerde lidmaatschap niet impliceert dat een HBS-lid automatisch gebonden is aan een CAO die mede door de COV wordt afgesloten. [A] heeft voorts een verklaring overgelegd van 18 februari 2008 van de algemeen secretaris van de branche-organisatie COV (prod. 10 memorie van grieven), inhoudende dat de kernactiviteiten van [A] Products B.V. behelzen het be- en verwerken van darmpaketten, dat [A] volwaardig lid is van de HBS, die geassocieerd lid is van de COV, en dat geassocieerde leden wel van de diensten van de COV gebruik kunnen maken maar geen stemrecht hebben in CAO-aangelegenheden.
4.13 [geïntimeerde] heeft deze door [A] gestelde feiten en omstandigheden, die met diverse producties zijn onderbouwd, slechts in algemene zin in twijfel getrokken, of slechts in twijfel getrokken met het argument dat onder meer de verklaringen van medewerkers van [A] of aan haar gelieerde ondernemingen niet betrouwbaar kunnen worden geacht vanwege (kort gezegd) enig belang bij de onderhavige kwestie en dat de verklaring van de COV niet relevant is. Het hof kan [geïntimeerde] in deze redeneringen echter niet volgen. Het hebben van enig belang bij een zaak maakt nog niet (zonder meer) dat verklaringen daarom onbetrouwbaar zijn. De verklaring van de COV kan, juist nu zij partij is bij de CAO, relevantie niet worden ontzegd. Dit geldt temeer nu zij als CAO-partij juist geacht kan worden belang te hebben bij een zo groot mogelijke deelname aan die CAO terwijl haar verklaring erop neerkomt dat [A] gelet op diens kernactiviteiten niet onder de werkingssfeer valt en dat [A] ook geen stemrecht heeft ten aanzien van CAO-aangelegenheden.
4.14 Daarnaast heeft [geïntimeerde] niet gesteld, en is ook niet anderszins gebleken dat het merendeel van zijn eigen werkzaamheden en die van (een groot aantal van) zijn collega’s in de darmlokalen niet viel onder het be- of verwerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde organen.
4.15 Gelet op het voorgaande heeft [geïntimeerde] de door [A] met diverse producties ondersteunde feiten en omstandigheden onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij kan derhalve niet tot bewijs - waartoe hij overigens slechts een ongespecificeerd aanbod heeft gedaan - worden toegelaten.
4.16 Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat het merendeel van de werkzaamheden van [A] bestaat uit het verhandelen, be- of verwerken van darmen en andere, niet voor menselijke consumptie bestemde, organen, en aldus onder de uitzonderingsbepaling van lid 1.a van artikel 1.b van de CAO Vleessector valt. De CAO Vleessector is daarom op de onderhavige arbeidsovereenkomst niet van toepassing.
4.17 De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Aangezien [geïntimeerde] zijn vordering heeft gegrond op de stelling dat de CAO Vleessector van toepassing is, is zijn vordering ongegrond en moet deze hem worden ontzegd.
4.18 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van de beide instanties worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis tussen partijen van de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn) van 27 juni 2007 en doet opnieuw recht;
ontzegt [geïntimeerde] zijn vordering;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A] wat betreft de eerste aanleg begroot op € 1.356,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 103,-- voor griffierecht en wat betreft het hoger beroep begroot op € 2.682,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op
€ 251,-- voor griffierecht;
verklaart dit arrest, voor zover het de voornoemde veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, H. van Loo en A. Keirse en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2009.