ECLI:NL:GHARN:2009:BL1049

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.009.148
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenzijdig wijzigingsbeding in arbeidsovereenkomst en de Dienstautoregeling UWV

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof Arnhem op 8 september 2009, staat de vraag centraal of een eenzijdig wijzigingsbeding dat is opgenomen in de Dienstautoregeling van het UWV deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst van de appellant, die sinds 1 januari 1992 in dienst is bij de rechtsvoorganger van het UWV. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.G. Volbeda, heeft in hoger beroep zes grieven ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter, waarin zijn vordering om gebruik te blijven maken van een lease-auto werd afgewezen. De appellant stelt dat de wijziging van de lease-autoregeling door het UWV niet is toegestaan, omdat dit in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. Het UWV, vertegenwoordigd door mr. R.A.A. Duk, heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de Dienstautoregeling UWV een collectieve regeling is en dat het UWV zich met het wijzigingsbeding de bevoegdheid heeft voorbehouden om wijzigingen aan te brengen. Het hof oordeelt dat het UWV een zwaarwichtig belang heeft bij de wijziging van de regeling, gezien de noodzaak tot grootschalige bezuinigingen opgelegd door de centrale overheid. De appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn belangen zwaarder wegen dan de belangen van het UWV. Het hof concludeert dat de grieven van de appellant falen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 7:613 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden schetst waaronder een eenzijdig wijzigingsbeding kan worden ingeroepen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overgangsmaatregelen die het UWV heeft getroffen voor haar werknemers, wat het belang van de appellant verder ondermijnt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.009.148
(zaaknummer rechtbank 480920 \ CV EXPL 07-1237 WE/51/BL)
arrest van de vijfde civiele kamer van 8 september 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. S.G. Volbeda,
tegen:
het publiekrechtelijk lichaam
het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 23 april 2007 en 31 maart 2008, die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: het UWV) als gedaagde heeft gewezen; van het vonnis van 31 maart 2008 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 25 juni 2008 het UWV aangezegd van dat vonnis van 31 maart 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van het UWV voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en vier nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
I. Primair het UWV zal veroordelen om jegens [appellant] de Dienstautoregeling UWV ongewijzigd van kracht te laten zijn, in die zin dat [appellant] voor de duur van zijn arbeidsovereenkomst gebruik kan blijven maken van een lease-auto voor zowel dienstreizen als privé, dan wel subsidiair het UWV zal veroordelen om aan [appellant] vanaf medio 2009 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd te betalen het loon, gelijk aan de waarde van (het gebruik van) de dienstauto, te berekenen overeenkomstig de toepasselijke dienstautoregeling.
II. Het UWV zal veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft het UWV de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en drie producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, kosten rechtens.
2.4 Ter zitting van 26 juni 2009 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. S.G. Volbeda, advocaat te Arnhem en het UWV door mr. R.A.A. Duk, advocaat te ‘s-Gravenhage, beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Mr. Volbeda voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting als bijlage bij de brief van 19 juni 2009, vooraf per fax verzonden en ingekomen bij het hof op 19 juni 2009, aan mr. Duk en het hof de volgende drie producties gezonden:
1. Bericht intranet UWV d.d. 21 april 2009;
2. Beschikking Gerechtshof Amsterdam d.d. 27 januari 2009;
3. Beschikking van de ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 13 mei 2009.
Het hof heeft, met partijen, geconstateerd dat de door mr. Volbeda in het geding gebrachte producties kort en eenvoudig te doorgronden zijn. Het hof heeft daarop aan mr. Volbeda akte verleend van het in het geding brengen van die producties.
2.5 Vervolgens heeft mr. S.G. Volbeda de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd. Mr. Duk heeft aangegeven niet te zullen fourneren en akkoord te gaan met het wijzen van een arrest op één dossier. Mr. Volbeda heeft hiermee ingestemd.
2.6 Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan vast de door de rechtbank onder 2.1 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om het volgende. [appellant] is per 1 januari 1992 bij de rechtsvoorganger van CADANS op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden en per 1 oktober 1997 bij CADANS. Hij bekleedde laatstelijk de functie van arbeidsdeskundige. Één van de arbeidsvoorwaarden was een lease-autoregeling. Sinds CADANS per 1 januari 2002, samen met andere uitvoeringsorganen als gevolg van een fusie is opgegaan in het UWV, is [appellant] bij het UWV in dienst, eveneens als arbeidskundige. Ook het UVW kent een lease-auto-regeling, de ‘Dienstautoregeling UWV’. Artikel 1 van die regeling bevat een eenzijdig wijzigingsbeding dat als volgt luidt:
“De Raad van Bestuur stelt de Dienstautoregeling en het toekenningsbeleid vast en is bevoegd de regeling en het toekenningsbeleid eenzijdig te wijzigen.”
4.2 Bij brief van 18 juni 2004 heeft de Raad van Bestuur van het UWV - kort gezegd - medegedeeld dat vanwege het ontbreken van functionaliteit alleen nog lease-auto’s aan medewerkers van de buitendienst ter beschikking zullen worden gesteld. Arbeidsdeskundigen werden niet als buitendienstmedewerkers beschouwd en dienden hun auto - met inachtneming van een overgangsregeling - op 1 augustus 2007 in te leveren. Door de vereniging UWVA, de vereniging Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband en de vereniging Vereniging De Unie is een arbitrageprocedure geëntameerd over deze problematiek. De arbiters hebben - kort gezegd - geoordeeld dat de eenzijdige wijziging zoals UWV die heeft doorgevoerd, toegestaan is indien het UWV de overgangsregeling op een aantal punten aanpast. Het UWV heeft de overgangsregeling vervolgens aangepast. [appellant] is geen partij geweest bij de arbitrage-procedure en hij heeft de aangepaste overgangsregeling ook niet geaccepteerd.
4.3 [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat hij voor de duur van zijn arbeidsovereenkomst gebruik kan blijven maken van zijn lease-auto en subsidiair dat het UWV wordt veroordeeld om het loon, gelijk aan de waarde van (het gebruik van) de dienstauto, te betalen. De grieven komen er - kort gezegd - op neer dat de kantonrechter bij de afwijzing van de vordering van [appellant] een verkeerde maatstaf heeft toegepast (nu de kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisen van redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap meebrengen dat [appellant] dient te gedogen dat het UWV ook ten aanzien van hem de uitkomsten van het arbitrale vonnis toepast) en een verkeerde belangenafweging heeft gemaakt. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.4 Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of het in de Dienstautoregeling UWV opgenomen eenzijdig wijzigingsbeding deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en het UWV. Het hof oordeelt als volgt. Zoals het UWV - onbestreden - heeft gesteld is, met de overgang van de diverse uitvoeringsorganen naar het UWV, een Sociaal Plan in de vorm van een collectieve arbeidsovereenkomst (verder: de cao) tot stand gekomen, welke ook op [appellant] van toepassing is geworden. Ingevolge deze cao vervielen de collectieve regelingen zoals die tot ultimo 2001 bij de rechtsvoorgangers van het UWV (waaronder CADANS) golden. Bovendien is in deze cao aan het UWV de opdracht verleend om eenzijdig een nieuwe autoregeling op te stellen, met dien verstande dat bij wijze van overgangsregeling de autoregelingen zoals die golden bij de rechtsvoorgangers van het UWV van kracht zouden blijven tot aan het einde van het lease-contract. Aangezien het UWV op grond van deze cao, dus met instemming van de vakbonden, naar eigen inzicht (zij het met inachtneming van voormelde overgangsregeling) een nieuwe regeling mocht opstellen, is [appellant] aan de Dienstautoregeling UWV en aan het daarin opgenomen eenzijdig wijzigingsbeding gebonden.
4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de Dienstautoregeling UWV een collectieve regeling betreft en dat het UWV zich met het wijzigingsbeding de bevoegdheid heeft voorbehouden om in die collectieve regeling wijzigingen aan te brengen, die in de arbeidsverhouding met meerdere werknemers doorwerken. Dit betekent, naar het oordeel van het hof, dat de vraag of het UWV een beroep op dit beding kan doen, dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 7:613 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW).
4.6 Het hof stelt voorop dat, nu [appellant] aan het eenzijdig wijzigingsbeding is gebonden, [appellant] er niet van mocht uitgaan dat hij gedurende zijn gehele dienstverband aanspraak zou kunnen blijven maken op een lease-auto. Dit beding is immers opgenomen om voor de toekomst de mogelijkheid open te laten eenzijdig wijzigingen door te voeren in deze collectief geldende arbeidsvoorwaarde. Wel vloeit uit artikel 7:613 BW voort dat het UWV uitsluitend een beroep kan doen op dit wijzigingsbeding indien het bij die wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van [appellant] dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. De stelplicht (en zo nodig de bewijslast) dat sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang rust op het UWV. Bij de vraag of sprake is van een zwaarwichtig belang dienen alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen.
4.7 Het belang van UWV bestaat uit de noodzaak om grootschalige besparingsmaatregelingen door te voeren, opgelegd door de centrale overheid (waaronder een drastische reductie van loonkosten, waaronder een substantiële reductie van het personeelsbestand). Het hof leidt dit af uit de door het UWV overgelegde documenten, te weten het Meerjarenbeleidsplan 2006 - 2009, het Jaarplan 2005 en het Meerjarenplan Personeelsreductie, alle met datum 30 november 2004, alsmede het Meerjarenbeleidsplan 2008-2012 van februari 2007. Het hof verwijst als voorbeeld naar enkele passages uit die documenten:
- “Duidelijk is dat de going concern en het transformatieproces zich in elk geval in 2005 en 2006 in zwaar weer bevinden.”(Meerjarenplan 2006-2009, hoofdstuk 1. ‘Inleiding’);
- “Met betrekking tot de reductie van uitvoeringskosten is afgesproken dat in een periode van 4 jaar een reductie op de reguliere uitvoeringskosten zou worden bereikt van 25%. Het bespaarde bedrag zou in die periode worden ingezet voor het transformatieprogramma. Tot en met 2004 is een besparing op de reguliere uitvoeringskosten gerealiseerd van 18%. De geplande reductie van 7% voor 2005 is doorgeschoven naar 2006. Daar staat tegenover dat in 2004 en 2005 een efficiencyverbetering van 8% wordt gerealiseerd als gevolg van het feit dat gestegen lonen, pensioenlasten en prijzen voor 8% niet worden gecompenseerd. De facto is er eind 2005 dus sprake van een reductie op de reguliere uitvoeringskosten van 26%. Eind 2005 zal die ten minste 33% bedragen.” (Meerjarenplan 2006-2009, hoofdstuk 2.1. ‘De fusie’);
- “In de periode 2004 tot 2011 zal naar huidige inzichten de personele formatie van UWV met ca. 9300 fte’s worden gereduceerd .Deze reductie kan deels worden opgevangen door het aflopen van tijdelijke contracten, overdracht van mensen en taken naar andere organisaties en natuurlijk verloop. Gelet op de totale omvang zal ook afvloeiing van personeel noodzakelijk zijn. Daarvoor gelden de regels van het Sociaal Plan.” (Meerjarenplan 2006-2009, hoofdstuk 4. ‘Personele Ontwikkelingen’);
- “Capaciteits- en reductiemanagement wordt versneld ingevoerd om de condities te scheppen voor een verantwoorde reductie van de personele omvang. Het programma POAA, gericht op reductie van staf en overhead, zal voortvarend worden doorgevoerd.(…) In 2005 zijn mobiliteitscentra in bedrijf die medewerkers behulpzaam zullen zijn bij het zoeken van ander werk. (...) De omvang van de reductie zal ertoe leiden dat de oplossingen nagenoeg volledig buiten UVW moeten worden gezocht.”(Jaarplan 2005, hoofdstuk 5.1 ‘Sturing’);
- “De afgelopen jaren was een aanpak voorgestaan van een organische, op loopbaan begeleiding en vrijwilligheid gebaseerde methodiek. Alhoewel dit tot reductie heeft geleid dwingt evenwel de omvang van de reductieoperatie naar een andere meer effectieve aanpak. Hierbij is ervoor gekozen om de organisatie meer sturend op te laten treden door boventalligheid bij medewerkers op te leggen”(Meerjarenplan personeelsreductie,
hoofdstuk 4. ‘Aanpak afbouw’);
- “Verder worden de loonkostenstijgingen in 2005 wederom niet volledig gecompenseerd, wat een extra efficiency van 3% betekent.”(Meerjarenplan personeelsreductie, hoofdstuk 3. ‘Extra kaderstellingen 2005’);
- “De meerjarige ontwikkeling van de formatie UWV laat een verdere daling zien van 4.700 formatieplaatsen in de jaren 2007 tot en met 2012, mede als gevolg van de economische ontwikkeling. Als gevolg van deze daling ontstaat naar verwachting een boventalligheid van ongeveer 2.200 fte’s (inclusief effecten Sub/Walvis). Omdat reeds in 2007 de externe capaciteit in belangrijke mate wordt afgebouwd, en de ondergrenzen van de flexibele schil worden bereikt, zal UWV van 2008 veel minder dan in die jaren daarvoor in staat zijn deze boventalligheid intern op te lossen.”(Meerjarenbeleidsplan 2008 – 2012, hoofdstuk 7.1 ‘Personeel’);
4.8 Uit de door het UWV overgelegde documenten volgt, ieder afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, dat het UWV moest bezuinigen, wat onder andere heeft geleid tot drastische bezuinigingen op diverse onderdelen en een drastische personeelsreductie over een tijdsbestek van meerdere jaren.
4.9 [appellant] heeft dit naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd bestreden. Het betoog van [appellant] dat de doelstelling van de kostenreductie van 25% in 2005 is gehaald, zonder wijziging van het toekenningsbeleid van de lease-auto’s, doet aan het voorgaande niet af, nu uit voormelde stukken duidelijk volgt dat daarnaast nog verdere kosten- en personeelreductie noodzakelijk waren. Dat de plannen tot bezuinigingen achterhaald zouden zijn - zoals [appellant] nog betoogt - kan, zonder nadere feiten die niet zijn gesteld en niet zijn gebleken, mede tegen de achtergrond van het door het UWV overgelegde gedetailleerde Meerjarenbeleidsplan 2008-2012, niet uit de door [appellant] overgelegde stukken worden afgeleid. In ieder geval kan uit de stukken waarop [appellant] zich beroept en die dateren van (ver) na 2004 niet worden afgeleid dat sprake is van dusdanige wijzigingen van de oorspronkelijke plannen, dat het UWV zich eind 2004 niet meer op de noodzaak tot bezuinigen had mogen beroepen. Het betoog van [appellant] dat afschaffing van de lease-autoregeling niet tot behoud van extra arbeidsplaatsen leidt, omdat de personeelsreductie niet het gevolg zou zijn van pure kostenreductie, doch voornamelijk van het verminderde werkaanbod, leidt evenmin tot een ander oordeel, aangezien het UWV nog steeds genoodzaakt was om te bezuinigen. Het feit dat de autokostenregeling niet het verschil uitmaakt tussen een positief of negatief bedrijfsresultaat van het UWV acht het hof evenmin doorslaggevend. Het gaat bij de bezuinigingen, zoals het UWV heeft gesteld, om een totaalpakket aan bezuinigingsmaatregelen, die mogelijk niet ieder afzonderlijk op de korte termijn maar wel als totaalpakket op de lange termijn tot realisatie van de noodzakelijke bezuinigingen leiden. [appellant] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden.
4.10 De conclusie is derhalve dat uit de gemotiveerde stellingen van het UWV kan worden afgeleid dat sprake was van de noodzaak tot grootschalige bezuinigingen, en dat [appellant] die stellingen onvoldoende heeft bestreden en ontkracht. Aan het - algemeen geformuleerde bewijsaanbod van [appellant] - gaat het hof derhalve voorbij.
4.11 Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde bezuinigingen, is het hof van oordeel dat, in een tijd waarin sterk wordt bezuinigd op diverse regelingen en aanzienlijke ontslagen vallen, een autokostenregeling zoals die gold tot medio 2004 niet (langer) past bij (het imago van) een organisatie als het UWV, die - zoals het UWV onbestreden heeft gesteld - met publieke middelen wordt gefinancierd. Ook dit pleit voor wijziging van de autokostenregeling.
4.12 [appellant] heeft aangevoerd dat zijn belang is gelegen in het feit dat de autokostenregeling een stuk verkapt loon vertegenwoordigt, aangezien hij de auto ook privé mocht gebruiken. Bovendien voert [appellant] aan dat hij de auto voor zijn werk nodig heeft. Dit laatste heeft het UWV bestreden. Het UWV stelt dat een lease-auto in het geval van [appellant] de door het UWV gemaakte kosten niet rechtvaardigt omdat de auto voor de functie van [appellant] niet functioneel is. Het UWV heeft bij de pleidooizitting van het hof - onbestreden - gesteld dat de kosten van een lease-auto eerst gerechtvaardigd zijn bij 17.500 gereden zakelijke kilometers per jaar, nu bij dat kilometrage een lease-auto voor het UWV voordeliger wordt dan andere autoregelingen. Verder heeft het UWV gesteld dat arbeidsdeskundigen dit aantal van 17.500 gereden zakelijke kilometers per jaar niet halen, omdat zij gemiddeld niet meer dan 5.000 kilometers per jaar rijden (uitgaande van twee werkbezoeken per week en gemiddeld 100 km zakelijk gereden kilometers per week). [appellant] heeft daar weliswaar tegenover gesteld dat hij tot 1 februari 2009 nog de beschikking over een lease-auto had en dat hij daarmee in de periode van oktober 2007 tot 1 februari 2009 ruim 40.000 kilometers heeft gereden, waarvan het overgrote deel zakelijk, doch hij heeft het zakelijke gedeelte geenszins onderbouwd. Dit had, nu hij zelf over gegevens betreffende de door hem gereden zakelijke kilometers wordt geacht te beschikken, wel op zijn weg gelegen. De conclusie is dat [appellant] de gemotiveerde stellingen van het UWV onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Het hof zal er daarom van uitgaan dat een lease-auto niet functioneel is voor de functie van [appellant], zodat het belang van [appellant] bestaat uit het behoud van een stuk verkapt loon vanwege de mogelijkheid om de auto privé te gebruiken.
4.13 Alles afwegende is het hof van oordeel dat het UWV een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij het wijzigen van de lease-autoregeling dat het belang van [appellant] daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4.14 Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het UWV een ruime overgangsmaatregel voor haar werknemers heeft getroffen en aan haar werknemers de mogelijkheid heeft geboden om de lease-auto tegen een renteloze lening over te nemen, hetgeen gewicht ontneemt aan het argument van [appellant] dat zijn belang wordt geschaad. Tot slot komt een zeker gewicht toe aan het oordeel van de arbiters ten aanzien van dezelfde kwestie, aangezien een aantal vakverenigingen van werknemers heeft ingestemd met deze wijze van geschillenbeslechting en zich bij de uitkomst van dit arbitraal vonnis heeft neergelegd.
4.15 De slotsom van het voorgaande is dat de grieven falen, althans - voor zover zij slagen -deze niet tot vernietiging kunnen leiden, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
4.16 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) van 31 maart 2008;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het UWV begroot op € 2.682,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 254,-- voor griffierecht.
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W. Duitemeijer, M.L. van der Bel en A.M. Kat en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 september 2009.