Parketnummer: 21-004506-07
Uitspraak d.d.: 24 december 2009
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 2 november 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te [verblijfplaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 maart 2009, 3 augustus 2009, 28 september 2009 en 10 december 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr R. Gijsen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2004 te [plaats], ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, in de woning op het adres [adres] van de woonkamer naar de keuken is gelopen en/of (vervolgens) uit een keukenlade een keuken-/ vlees-/ broodmes heeft gepakt en (vervolgens) met dat mes in zijn hand terug naar de woonkamer en in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en/of (vervolgens) dat mes meermalen met kracht heeft gestoken in het hoofd en/of de nek en/of de hals van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof neemt het volgende in aanmerking.1
Op 18 maart 2004 doet [slachtoffer] aangifte bij de politie. Hij verklaart dat hij die dag met zijn vrouw naar de woning aan [adres], alwaar verdachte verbleef, is gegaan. Er ontstond een woordenwisseling tussen [slachtoffer] en verdachte. Verdachte is toen naar de keuken gelopen en kwam even later terug de woonkamer in. Verdachte maakte toen een stekende beweging naar het hoofd van [slachtoffer], waarbij deze een stekende pijn aan de linkerzijkant van zijn hoofd, achter zijn oor, voelde. Vervolgens probeerde verdachte [slachtoffer] nogmaals te steken aan de linkerzijde van zijn gezicht. [slachtoffer] probeerde de steek te ontwijken, maar werd toch geraakt door verdachte. [slachtoffer] voelde dat verdachte hem in de linkerkant van zijn gezicht stak, ter hoogte van zijn slaap. Het lemmet van het mes brak toen af en bleef onder de huid steken. [slachtoffer] verklaart dat verdachte hem dus twee keer met kracht met het mes in zijn gezicht heeft gestoken.2
Op 18 maart 2004 is [slachtoffer] gezien door een arts. Deze heeft geconstateerd dat [slachtoffer] inderdaad twee snijwonden had, één op de linker slaap van 6 tot 7 centimeter en één achter het linker oor.3
De zoon van [slachtoffer], [getuige 1], heeft op 18 maart 2004 tegenover de politie verklaard dat hij die dag naar de woning aan [adres] is gegaan, alwaar verdachte verbleef. In de woning waren zijn ouders, [getuige 2], de moeder van [getuige 2] en verdachte aanwezig. Op een gegeven moment liep verdachte naar de keuken. [getuige 1] zag toen dat verdachte een lade onder het aanrecht opendeed en er een groot mes uit pakte. Verdachte liep vervolgens naar [slachtoffer] en stak hem met het mes met kracht ter hoogte van zijn slaap in zijn hoofd. [getuige 1] zag dat er bloed uit de wond liep. Vervolgens stak verdachte [slachtoffer] nog een keer met het mes achter zijn linkeroor en een keer recht in zijn hals. Dit gebeurde met veel kracht, waardoor het mes brak. De andere wonden bloedden ook erg.4
[getuige 2] heeft op 18 maart 2004 tegenover de politie verklaard dat zij die dag in de woning aan [adres] aanwezig was. In de woning kregen [slachtoffer] en verdachte ruzie. Verdachte liep naar de keuken. [getuige 2] zag dat verdachte uit de keukenla een mes pakte en daarmee in de richting van [slachtoffer] liep. Zij zag dat verdachte [slachtoffer] met dat mes een paar keer stak. Later zag zij dat [slachtoffer] twee steekwonden had, één steekwond in zijn hoofd en één in zijn nek, waardoor [slachtoffer] onder het bloed zat. Door het steken brak het mes in tweeën.5
[getuige 3], de vrouw van [slachtoffer], heeft op 18 maart 2004 tegenover de politie verklaard dat zij die dag samen met haar man naar de woning aan [adres] is gegaan, waar ook verdachte aanwezig was. Op een gegeven moment liep verdachte naar de keuken en kwam vervolgens naar [slachtoffer] toegelopen. [getuige 3] zag dat verdachte een mes in zijn hand had. Ze zag dat verdachte een stekende beweging naar [slachtoffer] maakte. Deze steek kwam bij het linkeroor terecht. De wond begon direct te bloeden. [getuige 3] zag dat verdachte voor de tweede keer [slachtoffer] stak ter hoogte van de linkerslaap.6
[getuige 4] heeft op 18 maart 2004 tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer], [getuige 3] en [getuige 1] die dag langskwamen bij hun woning aan [adres]. [slachtoffer] en verdachte kregen in de woning een woordenwisseling. Op een gegeven moment stond verdachte op en liep naar de keuken. Zij hoorde de lade van de keuken. Ze hoorde dat [getuige 2] riep: "Hij heeft een mes", waarop zij haar hoofd heeft afgewend. Toen zij haar handen voor haar ogen wegdeed, zag ze bloed bij [slachtoffer]. Ook zag ze verdachte staan met een mes in zijn handen. Dit mes was gebroken. Het mes was afkomstig uit de keukenlade van de woning.7
Op 18 oktober 2006 heeft [getuige 4] nogmaals een verklaring afgelegd tegenover de politie. Dan verklaart zij dat de verklaring van verdachte dat zijn oom ([slachtoffer]) het mes als eerste vast had, niet klopt. Zij verklaart dat zij verdachte naar de keuken heeft zien lopen en heeft gehoord dat hij de keukenla open heeft gedaan. [slachtoffer] was niet in de keuken geweest.8
In deze strafzaak bestaat geen discussie over het feit dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer [slachtoffer] heeft gestoken. Verdachte heeft immers bij verschillende gelegenheden erkend hem met een mes twee keer in het hoofd te hebben gestoken.9
De vragen die gelet op de verweren van de raadsman van verdachte echter beantwoord moeten worden, zijn de volgende:
1. Zijn de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] consistent en betrouwbaar?
2. Als deze verklaringen betrouwbaar worden geacht, heeft verdachte dan gehandeld met voorbedachten rade?
3. Heeft verdachte mogelijkerwijs gehandeld uit noodweer, dan wel in noodweerexces?
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
Aangever [slachtoffer] heeft direct na het gebeuren op 18 maart 2004 aangifte gedaan bij de politie. Vervolgens zijn kort daarna de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] op 18 maart 2004 door de politie gehoord.
Het hof is van oordeel dat aangever en genoemde getuigen tegenover de politie ieder voor zich een heldere en gedetailleerde verklaring hebben afgelegd. Uit deze verklaringen komt een in essentie gelijkluidend verhaal naar voren omtrent het gebeuren, daarin bestaande dat verdachte en [slachtoffer] in de woning in [plaats] een woordenwisseling hebben gehad, waarna verdachte de keuken is ingelopen, een mes uit de keukenlade heeft gepakt, terug is gelopen naar de woonkamer en daar [slachtoffer] twee maal met een mes in het hoofd heeft gestoken.
Op 20 juli 2009 en 12 oktober 2009 zijn [getuige 4] en [getuige 2] respectievelijk [getuige 1], [getuige 3] en [slachtoffer] gehoord door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Arnhem.
De verklaringen afgelegd door aangever en de verschillende getuigen tegenover de politie en de rechter-commissaris komen in grote lijnen overeen en verschillen slechts in detail van elkaar. Hoewel er met name bij de verklaring van [slachtoffer] zoals afgelegd tegenover de rechter-commissaris wel enige kanttekeningen zijn te plaatsen, zijn aangever en genoemde getuigen tegenover de rechter-commissaris allen in essentie gebleven bij de eerder door hen tegenover de politie afgelegde verklaringen. De geconstateerde verschillen zijn te miniem om op grond daarvan de verklaringen afgelegd tegenover de politie en/of de rechter-commissaris terzijde te stellen. Van zodanige inconsistenties dat deze de betrouwbaarheid en het gebruik voor het bewijs van de verklaring van de getuigen in de weg zouden kunnen staan, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Daar waar [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op zijn zachtst gezegd niet het achterste van zijn tong laat zien, gaat het volgens het hof om de voorgeschiedenis die zou hebben geleid tot het tenlastegelegde feit (de ruzie om geld), maar niet om de toedracht van dat feit zelf. Het hof heeft derhalve geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door de getuigen afgelegde verklaringen. Dat de getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd -zoals door de raadsman is aangevoerd- is niet aannemelijk geworden. Het hof acht om bovenvermelde redenen de verklaringen van voornoemde getuigen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
De verklaring van verdachte is wezenlijk anders dan die van aangever en voornoemde getuigen. Verdachte heeft immers verklaard dat zijn oom [slachtoffer] degene is geweest die naar de keuken is gelopen en een mes heeft gepakt en die vervolgens met het mes dreigend op hem, verdachte, is afgelopen, waarna verdachte het mes kon afpakken en met het mes heeft gestoken. Deze verklaring van verdachte staat diametraal tegenover voornoemde door het hof betrouwbaar geachte getuigenverklaringen. Het hof acht genoemde verklaring van verdachte dan ook niet aannemelijk.
Alles in aanmerking genomen, is het voor het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte op 18 maart 2004 uit de keuken van de woning aan [adres] een mes heeft gepakt en met dit mes opzettelijk zijn oom [slachtoffer] meermalen in het hoofd heeft gestoken.
De vraag die vervolgens voorligt, is of verdachte niet alleen opzettelijk, doch ook met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft getracht van het leven te beroven. Het hof beantwoordt deze vraag -anders dan de advocaat-generaal- ontkennend.
Het hof is van oordeel dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat verdachte na een kalm beraad en rustig overleg heeft besloten om zijn oom dodelijk te verwonden. Het gebeuren heeft zich in een kort tijdsbestek afgespeeld. Voorts hebben daarbij emoties een rol gespeeld rondom een al langer spelend conflict tussen verdachte en het slachtoffer omtrent een door verdachte al dan niet aan het slachtoffer betaald geldbedrag, de verblijfstatus van verdachte en de relatie tussen verdachte en [getuige 2]. Gelet daarop en bij gebrek aan omstandigheden die op het tegendeel wijzen, is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte de tijd heeft gehad en genomen zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om zijn oom van het leven te beroven en dat de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk gepoogd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 maart 2004 te [plaats], ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk in de woning op het adres [adres] van de woonkamer naar de keuken is gelopen en vervolgens uit een keukenlade een keuken-/ vlees-/ broodmes heeft gepakt en vervolgens met dat mes in zijn hand terug naar de woonkamer en in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en vervolgens dat mes meermalen met kracht heeft gestoken in het hoofd van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het bewijs door het hof is overwogen, waarbij het hof de lezing van verdachte -onder meer inhoudende dat [slachtoffer] degene is geweest die het mes uit de keuken heeft gepakt en daarmee dreigend op verdachte is afgelopen- niet aannemelijk acht, is het hof van oordeel dat in casu geen sprake is van een situatie waarin het handelen van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, geboden werd ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf of dat van een ander tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor, zodat het verweer dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces niet kan slagen en aldus wordt verworpen.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens poging tot moord tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte -conform de eis van de officier van justitie- ter zake van poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte is in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte -conform het vonnis van de rechtbank- wordt veroordeeld wegens poging tot moord tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het hof heeft anders dan de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft naar aanleiding van een conflict met zijn oom getracht deze oom van het leven te beroven door hem tweemaal met een mes in het hoofd te steken. Door aldus te handelen heeft verdachte in ernstige mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. Naar de ervaring leert zal het slachtoffer nog lange tijd lichamelijke en psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hem is overkomen, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Dat het letsel van het slachtoffer uiteindelijk beperkt is gebleven tot een aantal hechtingen is niet aan het handelen van verdachte te danken.
De ernst van het bewezenverklaarde en de wijze waarop de poging tot doodslag is uitgevoerd, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen, en de omgeving van het gebeurde in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Doodslag -ook een poging daartoe- wordt algemeen als één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht beschouwd. Het hof is dan ook van oordeel dat het door verdachte gepleegde feit een zeer ernstig feit is, waarvoor een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden.
In de praktijk pleegt de strafrechter bij de beoordeling van een zaak en de oplegging van straf, zeker in gevallen als de onderhavige, rekening te houden -waar mogelijk- met vergelijkbare zaken.
Als uitgangspunt voor de strafoplegging bij een voltooide doodslag hanteert het hof in zijn algemeenheid een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum (voor doodslag is dat strafmaximum 15 jaar gevangenisstraf) en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, zoals blijkt uit de databank consistente straftoemeting, waarin straffen zijn opgenomen die eerder voor dit soort feiten zijn opgelegd.
Bij het bepalen van de precieze hoogte van de gevangenisstraf, heeft het hof in het voordeel van verdachte het volgende in aanmerking genomen.
In casu is geen sprake van een voltooide doodslag, doch 'slechts' van een poging daartoe. Daar komt bij dat -hoewel het handelen van verdachte zeer ernstig is geweest en het zeer wel anders had kunnen aflopen- het letsel van het slachtoffer uiteindelijk relatief beperkt is gebleven.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat de relatie tussen verdachte en het slachtoffer reeds gespannen was in verband met een conflict in de familiesfeer.
Ten slotte heeft het hof ten gunste van verdachte in aanmerking genomen de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het delict en het feit dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, hem betreffende, in Nederland niet eerder veroordeeld is voor strafbare feiten.
Dit alles in aanmerking nemend acht het hof, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van dertig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering, voorlopige hechtenis en uitleveringsdetentie heeft doorgebracht, passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, voorlopige hechtenis en uitleveringsdetentie doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer], te betalen een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mr A.E. Harteveld en mr R.H. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier,
en op 24 december 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal van politie, wordt telkens verwezen naar bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0744/06-007355, gesloten en getekend op 18 oktober 2006 door [verbalisant], hoofdagent van politie (hierna: het proces-verbaal).
2 Zie de aangifte van [slachtoffer]op pagina 18-20 van het proces-verbaal.
3 Zie de medische verklaring betreffende [slachtoffer]op pagina 24 van het proces-verbaal.
4 Zie de verklaring van [getuige 1] op pagina 29 en 30 van het proces-verbaal.
5 Zie de verklaring van [getuige 2] op pagina 32 en 33 van het proces-verbaal.
6 Zie de verklaring van [getuige 3] op pagina 35 en 36 van het proces-verbaal.
7 Zie de verklaring van [getuige 4] op pagina 39 en 40 van het proces-verbaal.
8 Zie de verklaring van [getuige 4] op pagina 42 van het proces-verbaal.
9 Zie de verklaringen van verdachte op pagina 43 en 46 van het proces-verbaal en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof op 10 december 2009.