ECLI:NL:GHARN:2009:BK8682

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-00555
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting en de geldigheid van een parkeerkaart

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De belanghebbende, een inwoner van Z, had op 17 november 2007 een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van € 49,20, omdat hij een parkeerkaart had gekocht voor een ander parkeerterrein dan waar hij zijn auto had geparkeerd. De rechtbank had de naheffingsaanslag vernietigd, omdat de belanghebbende volgens de rechtbank het verschuldigde bedrag aan parkeerbelasting had voldaan. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 2 december 2009 heeft het Hof de situatie ter plaatse beoordeeld aan de hand van foto's en de geldende regelgeving. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet de juiste parkeerautomaat had gebruikt en dat de bebording ter plaatse duidelijk was. De belanghebbende had een parkeerkaart gekocht voor parkeerterrein A, terwijl hij zijn auto had geparkeerd aan de a-straat, waar een andere parkeerautomaat gold. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichtingen zoals gesteld in de gemeentelijke verordening.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 december 2009, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 08/00555
uitspraakdatum: 22 december 2009
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, (hierna: de Ambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 oktober 2008, nummer AWB 08/533, in het geding tussen
X, wonende te Z (hierna: belanghebbende) en de Ambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 17 november 2007 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 49,20.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 oktober 2008 gegrond verklaard, de uitspraak van de Ambtenaar vernietigd en de naheffingsaanslag vernietigd.
1.4. De Ambtenaar heeft tegen voornoemde uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2009 te Arnhem. Belanghebbende en de Ambtenaar zijn daar verschenen. Het Hof heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 17 november 2007 om of omstreeks 14:00 uur met een personenauto geparkeerd op de a-straat te Q. Op deze plaats is parkeerbelasting verschuldigd.
2.2. Belanghebbende heeft ter zake een parkeerkaart gekocht welke geldig is voor het parkeerterrein A. Dit parkeerterrein grenst aan één zijde aan de a-straat.
2.3. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd omdat de controleur, om 15:18 uur, in de auto een parkeerkaart heeft aangetroffen die niet geldig was voor de a-straat.
2.4. Op grond van de Tarieventabel, behorende bij de verordening parkeerbelastingen 2007 gold voor A op dat moment een parkeertarief van € 3,50 per dag. Voor het parkeergebied waartoe de a-straat behoort, gold een parkeertarief van € 1,20 per uur.
2.5. Bij uitspraak van 8 oktober 2008 heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag vernietigd met als onderbouwing dat, gelet op het tijdstip van de controle, belanghebbende het verschuldigde bedrag aan parkeerbelasting had voldaan, zodat er geen grond is voor naheffing op de voet van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.6. De Ambtenaar heeft ter zitting foto's overgelegd van de situatie ter plaatse in 2007. Uit deze foto's blijkt onder meer dat:
- de parkeerplaatsen aan de a-straat - over een lengte van 50 meter voor ongeveer 15 auto’s - grenzen aan het parkeerterrein A;
- bij vooruit inparkeren aan de a-straat de blik is gericht op A alwaar centraal op het parkeerterrein een parkeerautomaat zichtbaar is;
- A alleen via een aan de a-straat gelegen in- en uitrit toegankelijk is;
- tussen de parkeerplaatsen aan de a-straat en A een ongeveer drie meter breed trottoir is gelegen met daarlangs drie lantaarnpalen;
- aan elk van deze lantaarnpalen op ongeveer 2,5 tot 3 meter hoogte twee borden zijn bevestigd;
- op het onderste bord is vermeld "P-zone, betaald parkeren, P-automaat ? ", waarbij de pijl wijst in de richting van de bij de a-straat behorende parkeerautomaat;
- op het bovenste gele bord is vermeld "tarief A geldt niet voor a-straat,
P-a-straat ? ", waarbij ook deze pijl wijst in de richting van de bij de a-straat behorende parkeerautomaat, en
- bij de parkeerautomaat op A op een bord onder meer is vermeld "deze parkeerkaarten zijn alleen geldig op het parkeerterrein A".
2.7. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn echtgenote bij de aanvang van het parkeren de aan de lantaarnpalen bevestigde borden niet hebben gezien, dat zijn echtgenote de parkeerbelasting heeft voldaan bij de parkeerautomaat op A, en dat als hij de borden wel had gezien het voor hem duidelijk was geweest dat hij bij de parkeerautomaat aan de a-straat had moeten betalen.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De Ambtenaar betoogt dat belanghebbende een onjuiste parkeerautomaat in werking heeft gesteld waardoor niet de voor dit parkeren verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. Verder betoogt de Ambtenaar dat ter plaatse duidelijk kenbaar is voor parkeerders dat de parkeerautomaat op A niet behoort bij het parkeerplaatsen aan de a-straat.
3.2. Belanghebbende verdedigt dat hij de parkeerbelasting – zij het bij een verkeerde parkeerautomaat - heeft voldaan. Verder stelt hij dat het ter plaatse niet duidelijk is dat de parkeerautomaat op A niet behoort bij de parkeerplaatsen aan de a-straat. De borden (zie 2.6) zijn namelijk te hoog aan de lantaarnpalen bevestigd, waardoor deze borden voor hem niet direct zichtbaar waren.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 225, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet is bepaald dat in het kader van parkeerregulering ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze een belasting kan worden geheven.
4.2. Ingevolge artikel 234 van de Gemeentewet wordt parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze. Dit artikel bepaalt in het tweede lid, onderdeel a, met betrekking tot de parkeerbelasting verder, voor zover relevant, dat als voldoening op aangifte uitsluitend wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.
4.3. De Verordening Parkeerbelastingen 2007 van de gemeente Nijmegen (hierna: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:
a. (…)
b. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
(…)
Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van een plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belastingen, bedoeld in artikel 2 mag worden geparkeerd, geschiedt door het college bij openbaar te maken besluit."
4.4. Blijkens de Tarieventabel behorende bij de Verordening Parkeerbelastingen 2007, onder II.A bedraagt het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van die Verordening voor A € 3,50 per dag. Blijkens II.E bedraagt het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur voor zover gelegen buiten de onder punt A tot en met D omschreven gebieden - waartoe ook de a-straat behoort - € 1,20 per uur.
4.5. Het college van de gemeente Nijmegen heeft met inwerkingtreding per 1 oktober 2007 het Uitwerkingsbesluit Parkeren 2007 vastgesteld. Daarin is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 14 Voorschriften voor het in werking stellen van de parkeerapparatuur
1. Bij het in werking stellen van de parkeerapparatuur moeten de aanwijzingen en voorschriften, aangegeven op of bij de parkeerapparatuur, in acht worden genomen. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op of bij de parkeerapparatuur kennisgegeven.
(…)"
4.6. Met de formulering "met in achtneming van de door het college gestelde voorschriften" in artikel 234, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet en met de formulering "De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop (…) mag worden geparkeerd, geschiedt door het college (…)." in artikel 7 van de Verordening, wordt tot uitdrukking gebracht dat, indien voorschriften zijn gesteld ten aanzien van de wijze van voldoening op aangifte, de belastingplichtige naast de betaling van het verschuldigde tarief die voorschriften in acht dient te nemen, wil er sprake zijn van de vereiste voldoening op aangifte. Indien de belastingplichtige dit nalaat, heeft de vereiste voldoening op aangifte niet plaatsgevonden.
4.7. In de zinsnede "bij het in werking stellen van de parkeerapparatuur", zoals opgenomen in artikel 14 van het Uitwerkingsbesluit Parkeren 2007, moet de term "parkeerapparatuur" aldus worden begrepen dat daarmee wordt gedoeld op de parkeerautomaten behorende bij het desbetreffende terrein, in het onderhavige geval het parkeergebied waartoe de a-straat behoort. Nu vaststaat dat belanghebbende voor het voldoen van de belasting ter zake van het parkeren aan de a-straat een parkeerkaart heeft gekocht op het parkeerterrein A, en A niet tot het parkeergebied van de a-straat behoort, heeft belanghebbende met het kopen van een kaart op A niet de belasting voldaan voor het parkeren aan de a-straat (vgl. HR 3 december 2004, nr. 38.407, BNB 2005/79).
4.8. Ingevolge artikel 20 van de AWR kan parkeerbelasting (uitsluitend) worden nageheven indien deze geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Nu belanghebbende de door hem verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan (zie 4.7.), is naheffing van die belasting op grond van artikel 20 van de AWR toegestaan (vgl. HR 8 januari 1997, nr. 31.657,
BNB 1997/68). Ten overvloede wordt overwogen dat voor de toepassing van dit artikel niet van belang is in hoeverre een belastingplichtige heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte op de wijze als is bepaald in het Uitvoeringsbesluit en is bepaald op of bij de parkeerapparatuur (zie 4.6.).
4.9. Verder is het Hof van oordeel, anders dan belanghebbende heeft betoogd, dat door de bebording ter plaatse (zie 2.6) in redelijkheid geen twijfel kan bestaan over de vraag bij welke parkeerterrein de parkeerautomaat op A behoorde. De naheffingsaanslag kan derhalve in stand blijven.
4.10. Het hoger beroep van de Ambtenaar is gegrond. De uitspraak van de Rechtbank zal worden vernietigd.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld bij de Rechtbank ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen voorzitter, mr. J. Lamens en
mr. M.C.M. de Kroon, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2009.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 december 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.