ECLI:NL:GHARN:2009:BK7666
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- J.A.W. Lensing
- C.G. Nunnikhoven
- C.H.B. Winters
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onweerlegbaar rechtsvermoeden van gezamenlijke huishouding onder de Wet Werk en Bijstand
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 7 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin werd geoordeeld dat zij een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding had geschapen met haar vriend, [naam vriend], in de periode van 7 januari 2006 tot en met 19 november 2006. Het hof oordeelde dat de politierechter onterecht had geconcludeerd dat er sprake was van een onweerlegbaar rechtsvermoeden zoals bedoeld in artikel 3 lid 4 van de Wet Werk en Bijstand. Het hof stelde vast dat de enkele omstandigheid dat de verdachte mogelijk had samengewoond met [naam vriend] in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag van bijstand, niet voldoende was om dit rechtsvermoeden te onderbouwen. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte en [naam vriend] in die periode door de overheid als gehuwden waren aangemerkt. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij een gezamenlijke huishouding had gevoerd met [naam vriend].