Enkele dagen voor vrijdag 5 september 2008, verzoekt [medeverdachte] aan [verdachte] om een van haar medicijnvoorraad deel uitmakende hoeveelheid oxazepam-tabletten te vermalen tot poeder. Oxazepam is een stof met een kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking. Aan dit verzoek voldoet [verdachte]. Hij doet het poeder in een wit potje en geeft dat op vrijdagmiddag 5 september 2008 aan [medeverdachte]. Op het moment dat hij haar het poeder overhandigt weet [verdachte] dat [medeverdachte] het die avond aan het slachtoffer [benadeelde partij] zal toedienen om hem te drogeren. Dit witte potje is tijdens de doorzoeking in de woning van [medeverdachte] op 11 september 2008 onder de gootsteen aangetroffen. De inhoud van het potje, zo bleek later uit onderzoek door het NFI, bestond uit een hoeveelheid van ongeveer 260 milligram wit poeder waarin oxazepam is aangetoond. Het deksel en de randen van het potje zijn bemonsterd. Van dit monster is een DNA-profiel verkregen dat matcht (frequentie < één op één miljard) met het DNA-profiel van [verdachte].
[medeverdachte] maakt vrijdagmiddag het avondeten klaar en schept het op. Gebruikelijk is dat het slachtoffer [benadeelde partij] en dochter [dochter 1] van/uit hetzelfde bord en tegelijkertijd de maaltijd gebruiken. Anders dan gebruikelijk laat medeverdachte [medeverdachte] deze middag [dochter 1] echter eerder dan het slachtoffer (en [zoon]) eten. Tijdens (en na) het (deels) nuttigen van zijn maaltijd vraagt het slachtoffer aan [medeverdachte] wat er in zijn eten zit. Hij verwijst daarbij naar in het eten aanwezig wit poeder. [medeverdachte] suggereert achtereenvolgens dat dit poeder schimmel, zout dan wel een Surinaams kruid zou betreffen. Het slachtoffer neemt deze verklaringen niet voor waar aan, weerlegt ze één voor één en suggereert dat [medeverdachte] hem wil vergiftigen. [medeverdachte] stelt het slachtoffer voor het eten dan maar weg te gooien.
[zoon] is bij deze gebeurtenissen aanwezig. Hij vertrouwt het niet omdat hij zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte], ervan verdenkt dat zij eind 2007 ook heeft gepoogd zijn vader/het slachtoffer te vergiftigen.
Uit onderzoek van het medisch dossier van het slachtoffer blijkt nadien onder meer dat het slachtoffer op 27 december 2007 in comateuze toestand het [ziekenhuis] te [plaats] is binnengebracht, dat hij daar twee dagen op de afdeling intensive care en twee dagen op de afdeling interne geneeskunde heeft verbleven, dat hij op 31 december 2007 is ontslagen en dat sprake is geweest van intoxicatie met oxazepam.
[zoon] gaat naar boven en belt op zijn kamer omstreeks 17.30 uur naar de politie. Hij vertelt verbalisant Nijman (onder meer) het idee te hebben dat zijn vader (weer) vergiftigd zou worden door zijn moeder en dat hij naar het politiebureau wil komen om het voedsel af te geven voor mogelijk onderzoek. [zoon] gaat weer naar beneden en treft zijn vader/het slachtoffer languit liggend en slapend op de bank aan. Hij ziet dan dat het eten van zijn vader in een plastic zak is gedaan. [zoon] pakt de zak. Tevergeefs tracht [medeverdachte] hem deze nog afhandig te maken. [medeverdachte] zegt hem dat hij de zak weg moet gooien. [zoon] verlaat de woning met de zak met inhoud en brengt deze naar de politie.
Het NFI concludeert later na toxicologisch onderzoek dat in het eten van het slachtoffer en in diens maaginhoud de aanwezigheid van oxazepam is aangetoond.
Nadat [zoon] de woning heeft verlaten, zoekt [medeverdachte] telefonisch contact met [verdachte]. Dat contact komt ook tot stand. [dochter 1] hoort dat [medeverdachte] zegt: “Kom hier snel, je kan hem slaan.” [verdachte] begeeft zich daarop naar de achterzijde van de woning van [medeverdachte]. Hij draagt een schoudertas bij zich. Vlak voordat [verdachte] de woning betreedt, ziet hij het slachtoffer op de bank in de woonkamer liggen. [medeverdachte] wenkt hem verder te komen. [verdachte] slaat vervolgens het op de bank liggende slachtoffer met een in de tas meegebrachte moker meermalen op het hoofd. Het slachtoffer raakt daardoor gewond.
Het rapport van forensisch arts Van Venrooij d.d. 12 februari 2009 vermeldt met betrekking tot het vastgesteld letsel onder meer het volgende:
“Het uitwendige letsel aan de rechtervoorzijde van de schedel en aan de slaapstreek rechts, in combinatie met de schedelfractuur en de bloeduitstorting tussen de schedel en het harde hersenvlies, alsmede het uitwendige letsel aan de rechterzijde van het gelaat in combinatie met de daaronder gelegen botbreuk van het jukbeen, kunnen worden toegeschreven aan de herhaalde inwerking van hevig uitwendig botsend mechanisch geweld (...).”
Naast verwondingen brengt het slaan met de moker bloedverlies bij het slachtoffer teweeg. Er belandt bloed op en rondom de bank waarop het slachtoffer zich bevindt. [verdachte] sleept het bewusteloze slachtoffer vervolgens via de achterdeur naar buiten. Hij verlaat de woning met medeneming van zijn schoudertas met daarin onder meer een paar schoenen van het slachtoffer. [medeverdachte] blijft achter in de woning en wijdt zich aan het verwijderen van de bloedsporen in de woning en op de achterplaats. [verdachte] sleept het slachtoffer vanuit de achtertuin via de brandgang achter de woning, naar de [adres]. Bij en door dit slepen ontstaat een spoor van bloed. In de [adres] aangekomen tracht [verdachte] het slachtoffer in zijn - [verdachte]s - auto te plaatsen. Deze verrichtingen worden waargenomen door buurtbewoners die [verdachte] aanspreken. In strijd met de waarheid verklaart [verdachte] dan dat hij slachtoffer gewond heeft aangetroffen in de steeg, dat hij het alarmnummer 112 al heeft gebeld en dat hij door ‘112’ is geïnstrueerd het slachtoffer met zijn eigen auto naar het ziekenhuis te brengen. Als het niet lukt het slachtoffer in de auto te krijgen, loopt [verdachte] bij het slachtoffer weg en belt aan aan de voorzijde van de woning van [medeverdachte]. Hij meldt [medeverdachte] dat hij het slachtoffer heeft laten liggen waarop [medeverdachte] antwoordt dat het goed is. Nadat [verdachte] weer is vertrokken keert [zoon] terug van het politiebureau en constateert dat hij de woning niet in kan. Na aanbellen doet [medeverdachte] open. Zij vertelt aan [zoon] dat het slachtoffer is weggelopen en zegt hem dat hij het slachtoffer moet gaan zoeken. Zo’n tien minuten later vindt [zoon] het slachtoffer op de plek waar [verdachte] het heeft achtergelaten. Hij ziet tevens dat de door buurtbewoners gealarmeerde politie inmiddels ter plaatse is. Kort daarna wordt het zwaargewonde slachtoffer overgebracht naar het ziekenhuis.
Het slachtoffer heeft nadien geruime tijd in coma gelegen en is meermalen aan het hoofd geopereerd. Op 17 november 2008 wordt meegedeeld dat het gezichtsvermogen van het slachtoffer ernstig is beschadigd is en dat hij zowel links als rechts verlamd is. Op 10 december 2009 verblijft het slachtoffer nog in het zorgcentrum [naam] te [plaats].