ECLI:NL:GHARN:2009:BK7593

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000831-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
  • W. Foppen
  • S.J. van der Woude
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1955 en thans verblijvende in PI Midden Holland, werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord op de levenspartner van zijn medeverdachte. De feiten zijn gruwelijk: het slachtoffer werd met spierverslappende en slaapverwekkende medicatie weerloos gemaakt, waarna hij met een moker op het hoofd werd geslagen. Het hof oordeelde dat de door de rechtbank opgelegde straf van 10 jaar onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof benadrukte de ernstige gevolgen van het delict voor het slachtoffer, die lichamelijk en geestelijk zwaar getroffen is en naar alle waarschijnlijkheid nooit meer de oude zal worden. De kinderen van de medeverdachte en het slachtoffer werden ook als slachtoffers aangemerkt, gezien de impact van de gebeurtenissen op hun leven. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen en dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor het letsel van het slachtoffer. De bewijsvoering was overtuigend, en het hof concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk hebben gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000831-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-607309-08
Arrest van 24 december 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 maart 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1955] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Midden Holland, Gev. De Geniepoort te Alphen aan den Rijn,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.D.H. Lesmeister-
de Jong, advocaat te Almere.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De advocaat-generaal heeft voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 38.645,- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 1 jaar vervangende hechtenis gevorderd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 05 september 2008 in de gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een (grote) hoeveelheid medicijnen (oxazepam), althans een drogerend middel en/of vergif heeft (fijn)gemalen en/of (vervolgens) door het eten van die [benadeelde partij] heeft gemengd en/of (op het moment dat die [benadeelde partij] gedrogeerd/versuft was, althans sliep) een (hand)doek/deken over het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gelegd/gegooid en/of (vervolgens) met een hamer/moker, in elk geval met een zwaar voorwerp een of meermalen op het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 september 2008 in de gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet een (grote) hoeveelheid medicijnen (oxazepam), althans een drogerend middel en/of vergif heeft (fijn)gemalen en/of (vervolgens) door het eten van die [benadeelde partij] heeft gemengd en/of (op het moment dat die [benadeelde partij] gedrogeerd/versuft was, althans sliep) een (hand)doek/deken over het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gelegd/gegooid en/of (vervolgens) met een hamer/moker, in elk geval met een zwaar voorwerp een of meermalen op het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsverweer
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat er met betrekking tot het binnentreden in de woning van de medeverdachte aan de [adres] te [plaats] sprake is van onherstelbare vormverzuimen die moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Dit zou een vrijspraak tot gevolg moeten hebben, omdat er als gevolg van de bewijsuitsluiting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden zou zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De raadvrouw heeft - kort gezegd - betoogd dat de sporen, afkomstig van de sporenonderzoeken d.d. 7 en 11 september 2008 in de woning van de medeverdachte aan de [adres] te [plaats], niet rechtmatig zijn verkregen nu de verbalisanten telkens niet bevoegd waren (zonder de daartoe vereiste schriftelijke machtiging) de woning binnen te treden en sporenonderzoek te doen. Dit vormverzuim zou tot bewijsuitsluiting van die sporen alsmede tot bewijsuitsluiting van de - na de confrontatie met die sporen - afgelegde verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] moeten leiden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De bepalingen betreffende het betreden van woningen strekken ertoe de rechten van de bewoner(s) te beschermen. Verdachte was noch op 7 september 2008, noch op
11 september 2008 bewoner van de woning aan de [adres] te [plaats]. Dit heeft tot gevolg dat verdachte door een mogelijk onrechtmatig binnentreden en onderzoek van verbalisanten op voormelde data in die woning niet in zijn belangen kan zijn geschaad, ook niet in het geval zijn medeverdachte op die data wel als bewoner van die woning moet worden beschouwd. Het hof verwerpt het verweer.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Bij de beoordeling van de bewijsvraag gaat het hof uit van de volgende als vaststaand aan te merken feiten.
Medeverdachte [medeverdachte] en het slachtoffer [benadeelde partij] leven bijna 30 jaar samen als man en vrouw. Zij krijgen samen vier kinderen. Daarvan wonen er op vrijdag 5 september 2008 nog twee thuis, met hun ouders, op het adres [adres] te [plaats]. Dit betreffen de 21-jarige zoon [zoon] en de 9-jarige dochter [dochter 1].
[medeverdachte] onderhoudt sedert enkele jaren een relatie met haar achterbuurman, verdachte [verdachte]. [verdachte] is verliefd op [medeverdachte]. Hij koopt onder meer kleding en cosmetica voor haar en betaalt een cosmetische ingreep (borstvergroting). Tevens maken zij samen een, door [verdachte] betaalde, reis naar Frans Guyana. Zij dragen vriendschapsringen en plegen regelmatig gezamenlijk de uitwonende dochter van [medeverdachte], genaamd [dochter 2], te bezoeken in [instelling] te [plaats]. [verdachte] bewaart in zijn woning een deel van de administratie en medicijnvoorraad van [medeverdachte]. Als [verdachte] de woning van [medeverdachte] bezoekt, gebeurt dat op momenten dat het slachtoffer afwezig is. Voor zover het slachtoffer op de hoogte is van [medeverdachte]s omgang met [verdachte], keurt hij deze af.
[medeverdachte] vertelt [verdachte] bij herhaling dat zij stelselmatig door het slachtoffer wordt mishandeld en verkracht.
Enkele dagen voor vrijdag 5 september 2008, verzoekt [medeverdachte] aan [verdachte] om een van haar medicijnvoorraad deel uitmakende hoeveelheid oxazepam-tabletten te vermalen tot poeder. Oxazepam is een stof met een kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking. Aan dit verzoek voldoet [verdachte]. Hij doet het poeder in een wit potje en geeft dat op vrijdagmiddag 5 september 2008 aan [medeverdachte]. Op het moment dat hij haar het poeder overhandigt weet [verdachte] dat [medeverdachte] het die avond aan het slachtoffer [benadeelde partij] zal toedienen om hem te drogeren. Dit witte potje is tijdens de doorzoeking in de woning van [medeverdachte] op 11 september 2008 onder de gootsteen aangetroffen. De inhoud van het potje, zo bleek later uit onderzoek door het NFI, bestond uit een hoeveelheid van ongeveer 260 milligram wit poeder waarin oxazepam is aangetoond. Het deksel en de randen van het potje zijn bemonsterd. Van dit monster is een DNA-profiel verkregen dat matcht (frequentie < één op één miljard) met het DNA-profiel van [verdachte].
[medeverdachte] maakt vrijdagmiddag het avondeten klaar en schept het op. Gebruikelijk is dat het slachtoffer [benadeelde partij] en dochter [dochter 1] van/uit hetzelfde bord en tegelijkertijd de maaltijd gebruiken. Anders dan gebruikelijk laat medeverdachte [medeverdachte] deze middag [dochter 1] echter eerder dan het slachtoffer (en [zoon]) eten. Tijdens (en na) het (deels) nuttigen van zijn maaltijd vraagt het slachtoffer aan [medeverdachte] wat er in zijn eten zit. Hij verwijst daarbij naar in het eten aanwezig wit poeder. [medeverdachte] suggereert achtereenvolgens dat dit poeder schimmel, zout dan wel een Surinaams kruid zou betreffen. Het slachtoffer neemt deze verklaringen niet voor waar aan, weerlegt ze één voor één en suggereert dat [medeverdachte] hem wil vergiftigen. [medeverdachte] stelt het slachtoffer voor het eten dan maar weg te gooien.
[zoon] is bij deze gebeurtenissen aanwezig. Hij vertrouwt het niet omdat hij zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte], ervan verdenkt dat zij eind 2007 ook heeft gepoogd zijn vader/het slachtoffer te vergiftigen.
Uit onderzoek van het medisch dossier van het slachtoffer blijkt nadien onder meer dat het slachtoffer op 27 december 2007 in comateuze toestand het [ziekenhuis] te [plaats] is binnengebracht, dat hij daar twee dagen op de afdeling intensive care en twee dagen op de afdeling interne geneeskunde heeft verbleven, dat hij op 31 december 2007 is ontslagen en dat sprake is geweest van intoxicatie met oxazepam.
[zoon] gaat naar boven en belt op zijn kamer omstreeks 17.30 uur naar de politie. Hij vertelt verbalisant Nijman (onder meer) het idee te hebben dat zijn vader (weer) vergiftigd zou worden door zijn moeder en dat hij naar het politiebureau wil komen om het voedsel af te geven voor mogelijk onderzoek. [zoon] gaat weer naar beneden en treft zijn vader/het slachtoffer languit liggend en slapend op de bank aan. Hij ziet dan dat het eten van zijn vader in een plastic zak is gedaan. [zoon] pakt de zak. Tevergeefs tracht [medeverdachte] hem deze nog afhandig te maken. [medeverdachte] zegt hem dat hij de zak weg moet gooien. [zoon] verlaat de woning met de zak met inhoud en brengt deze naar de politie.
Het NFI concludeert later na toxicologisch onderzoek dat in het eten van het slachtoffer en in diens maaginhoud de aanwezigheid van oxazepam is aangetoond.
Nadat [zoon] de woning heeft verlaten, zoekt [medeverdachte] telefonisch contact met [verdachte]. Dat contact komt ook tot stand. [dochter 1] hoort dat [medeverdachte] zegt: “Kom hier snel, je kan hem slaan.” [verdachte] begeeft zich daarop naar de achterzijde van de woning van [medeverdachte]. Hij draagt een schoudertas bij zich. Vlak voordat [verdachte] de woning betreedt, ziet hij het slachtoffer op de bank in de woonkamer liggen. [medeverdachte] wenkt hem verder te komen. [verdachte] slaat vervolgens het op de bank liggende slachtoffer met een in de tas meegebrachte moker meermalen op het hoofd. Het slachtoffer raakt daardoor gewond.
Het rapport van forensisch arts Van Venrooij d.d. 12 februari 2009 vermeldt met betrekking tot het vastgesteld letsel onder meer het volgende:
“Het uitwendige letsel aan de rechtervoorzijde van de schedel en aan de slaapstreek rechts, in combinatie met de schedelfractuur en de bloeduitstorting tussen de schedel en het harde hersenvlies, alsmede het uitwendige letsel aan de rechterzijde van het gelaat in combinatie met de daaronder gelegen botbreuk van het jukbeen, kunnen worden toegeschreven aan de herhaalde inwerking van hevig uitwendig botsend mechanisch geweld (...).”
Naast verwondingen brengt het slaan met de moker bloedverlies bij het slachtoffer teweeg. Er belandt bloed op en rondom de bank waarop het slachtoffer zich bevindt. [verdachte] sleept het bewusteloze slachtoffer vervolgens via de achterdeur naar buiten. Hij verlaat de woning met medeneming van zijn schoudertas met daarin onder meer een paar schoenen van het slachtoffer. [medeverdachte] blijft achter in de woning en wijdt zich aan het verwijderen van de bloedsporen in de woning en op de achterplaats. [verdachte] sleept het slachtoffer vanuit de achtertuin via de brandgang achter de woning, naar de [adres]. Bij en door dit slepen ontstaat een spoor van bloed. In de [adres] aangekomen tracht [verdachte] het slachtoffer in zijn - [verdachte]s - auto te plaatsen. Deze verrichtingen worden waargenomen door buurtbewoners die [verdachte] aanspreken. In strijd met de waarheid verklaart [verdachte] dan dat hij slachtoffer gewond heeft aangetroffen in de steeg, dat hij het alarmnummer 112 al heeft gebeld en dat hij door ‘112’ is geïnstrueerd het slachtoffer met zijn eigen auto naar het ziekenhuis te brengen. Als het niet lukt het slachtoffer in de auto te krijgen, loopt [verdachte] bij het slachtoffer weg en belt aan aan de voorzijde van de woning van [medeverdachte]. Hij meldt [medeverdachte] dat hij het slachtoffer heeft laten liggen waarop [medeverdachte] antwoordt dat het goed is. Nadat [verdachte] weer is vertrokken keert [zoon] terug van het politiebureau en constateert dat hij de woning niet in kan. Na aanbellen doet [medeverdachte] open. Zij vertelt aan [zoon] dat het slachtoffer is weggelopen en zegt hem dat hij het slachtoffer moet gaan zoeken. Zo’n tien minuten later vindt [zoon] het slachtoffer op de plek waar [verdachte] het heeft achtergelaten. Hij ziet tevens dat de door buurtbewoners gealarmeerde politie inmiddels ter plaatse is. Kort daarna wordt het zwaargewonde slachtoffer overgebracht naar het ziekenhuis.
Het slachtoffer heeft nadien geruime tijd in coma gelegen en is meermalen aan het hoofd geopereerd. Op 17 november 2008 wordt meegedeeld dat het gezichtsvermogen van het slachtoffer ernstig is beschadigd is en dat hij zowel links als rechts verlamd is. Op 10 december 2009 verblijft het slachtoffer nog in het zorgcentrum [naam] te [plaats].
Op grond van deze feiten is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] gezamenlijk hebben gepoogd het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven.
Met het oog op de gevoerde (bewijs)verweren overweegt het hof nog het volgende.
Van betrokkenheid van derden blijkt niets. Door en namens verdachte is gesuggereerd dat de potentieel dodelijke slagen door één of meer onbekend gebleven personen zijn toegebracht in de steeg, op het moment dat [medeverdachte] in de woning was en [verdachte] zijn auto haalde. Hiervoor ontbreekt enig tactisch dan wel technisch aanknopingspunt.
Voor de bewezenverklaring is irrelevant of het voornemen om het slachtoffer met mokerslagen van het leven te beroven is ontstaan reeds voordat of eerst nadat [zoon] met de voor medeverdachte [medeverdachte] incriminerende etensresten de woning had verlaten. Het ligt voor de hand dat dit doortastend optreden van [zoon] door de verdachten niet was voorzien en dat het aanleiding gaf tot hetzij versneld handelen, hetzij een bijstelling van de plannen. Die bijstelling mondde dan uit in het toebrengen van de mokerslagen aan het door de oxazepam gedrogeerde en op de bank liggende slachtoffer. In beide scenario’s hadden de verdachten voldoende tijd en gelegenheid zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat gelegenheid heeft bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad hebben nagedacht en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
[verdachte] heeft erkend het slachtoffer te hebben geslagen, en wel met zijn vuist tegen de linkerkant van het hoofd. Het hoofd van het slachtoffer was daarbij gedeeltelijk bedekt met een gele handdoek, aldus [verdachte]. De verdediging van [verdachte] heeft in lijn met deze verklaring het hof de hypothese in overweging gegeven dat op dat moment - het slaan met de vuist door [verdachte] - de bijna-fatale slagen met enig hard voorwerp door een ander (dan [verdachte]) al aan het slachtoffer waren toegebracht en dat [verdachte] dat niet heeft bemerkt.
Deze door [verdachte] geschetste gang van zaken is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Genoegzaam is komen vast te staan dat het zwaarste letsel van het slachtoffer - dat zich aan de rechterzijde van het hoofd/gezicht bevond - niet door het slaan met een blote vuist is veroorzaakt. In zijn rapport van 12 februari 2009 noemt de forensisch arts Van Venrooij deze mogelijkheid “minder waarschijnlijk”. Hij verwijst daarbij naar de voor het veroorzaken van met name de schedel(basis)fractuur en de jukbeenfractuur benodigde kracht. Het hof neemt bij zijn waardering tevens in aanmerking de huidverkleuringen aan de rechterzijde van het hoofd/gezicht die in voornoemd rapport door Van Venrooij worden beschreven en waarbij hij spreekt van “rechte randen”, “scherpe hoeken” en “een rechthoekig gebied” met bepaalde afmetingen. In zijn conclusie stelt hij dat deze letsels “kunnen zijn veroorzaakt door herhaald slaan met een hamer met specifieke kenmerken en afmetingen.” Als het gaat om de vraag of de vuistslagen waarvan [verdachte] rept het letsel tot gevolg kunnen hebben gehad, valt natuurlijk op dat hij stelt tegen de linkerkant van het hoofd van het slachtoffer te hebben geslagen, terwijl het zwaarste letsel aan de rechterzijde van het hoofd van het slachtoffer is toegebracht. De door [verdachte] beschreven vuistslagen tegen de linkerkant van het hoofd bieden voorts geen verklaring voor de forse hoeveelheid bloed die op en rond de bank moet hebben gelegen.
Als het slachtoffer reeds voor de binnenkomst van [verdachte] zou zijn geslagen dan had dat bloed [verdachte] niet kunnen ontgaan. [verdachte] verklaart geen bloed op en rond de bank te hebben gezien. De veronderstelling dat [medeverdachte] het bloed in de woonkamer al zou hebben opgeruimd verdraagt zich niet met de waarneming van [dochter 1] die verklaart “alleen maar bloed” te hebben gezien in de woonkamer en dat haar moeder met papier en water ging schoonmaken. Die waarneming deed [dochter 1] toen het slachtoffer al weg was.
Met bovenstaande vaststellingen verwerpt het hof tevens het door de raadsvrouw ter zitting gevoerde verweer dat er geen causaal verband zou zijn tussen de vuistslag(en) van [verdachte] en het bij het slachtoffer geconstateerde (bijna-fatale) letsel.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair:
hij op 05 september 2008 in de gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op het moment dat die [benadeelde partij] gedrogeerd/versuft was, een handdoek/deken over het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gelegd/gegooid en vervolgens met een moker op het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair: medeplegen van poging tot moord.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 5 september 2008 met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan poging tot moord op de levenspartner van zijn medeverdachte.
Het betreft hier een in meerdere opzichten gruwelijk delict. Het delict is gruwelijk naar zijn aard, door zijn wijze van uitvoering en door zijn gevolgen.
Het slachtoffer, dat door toediening van spierverslappende en slaapverwekkende medicatie weerloos was, is bruut de schedel ingeslagen. Vervolgens is hij als een levenloos object door de tuin en de brandgang weggesleept. Het feit dat het slachtoffer deze aanslag op zijn leven ternauwernood heeft overleefd, moet worden toegeschreven aan de toevallige omstandigheid dat de verdachten er niet in zijn geslaagd het slachtoffer onopgemerkt af te voeren. Het overleven van het slachtoffer is, met andere woorden, geen verdienste van verdachten. Alles wijst erop - bijvoorbeeld het meenemen van de schoenen van het slachtoffer met de kennelijke bedoeling de indruk te versterken dat hij weggelopen zou zijn - dat verdachte en zijn medeverdachte nog niet klaar waren met hun 'klus'. Voor strafmatiging omdat de verdachte naar juridisch-technische maatstaven in een 'poging' zijn blijven steken, bestaat in beginsel (afgezien van die juridisch-technische reden) dan ook niet zo veel aanleiding.
Daar komt in dit geval het volgende bij. Het slachtoffer heeft de aanslag weliswaar overleefd maar zal - naar moet worden aangenomen - lichamelijk noch geestelijk ooit weer de oude zijn. Ofschoon het hof niet op de hoogte is gesteld van de actuele medische toestand van het slachtoffer, geven de medische stukken uit het dossier en hetgeen dienaangaande overigens is gebleken, alle aanleiding om het ervoor te houden dat het slachtoffer de rest van zijn leven lichamelijke en geestelijke handicaps zal ondervinden van hetgeen hem door verdachten is aangedaan. Inmiddels is ook duidelijk dat het slachtoffer zich heeft gerealiseerd wie daarvoor verantwoordelijk zijn. Aangenomen moet worden - een aanname die bevestiging vindt in het proces-verbaal bevindingen bezoek slachtoffer d.d. 9 december 2008 (p. 343-345 van het dossier) - dat dit besef onpeilbaar diep verdriet heeft veroorzaakt. Te beseffen dat je door je eigen vrouw met wie je bijna 30 jaar lief en leed hebt gedeeld en met wie je vier kinderen hebt gekregen, tezamen met haar nieuwe vriend, op je eigen bank in je eigen huis onder de ogen van je eigen kinderen op een respectloze manier uit de weg moest worden geruimd, moet uitzonderlijk bitter zijn.
Ook de kinderen moeten als slachtoffer van het delict worden aangemerkt en dan met name de direct betrokken zoon [zoon] en dochter [dochter 1]. [zoon], omdat hij zich zal realiseren dat zijn gang naar de politie om een vergiftigingsdrama te voorkomen, de verdachten -waaronder zijn moeder- de gelegenheid en wellicht zelfs het directe motief heeft verschaft om zijn vader op een andere wijze om het leven te brengen. [dochter 1], omdat zij getuige is geweest van het vele bloed en de inspanningen van haar moeder om die restanten van haar vader weg te werken.
Meer in algemene zin roepen delicten als de onderhavige afschuw op in de samenleving.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en dat met de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf niet kan worden volstaan en dat een gevangenisstraf van langere duur noodzakelijk is.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde partij] zich (via de door hem gemachtigde [zoon]) in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering in eerste aanleg gedeeltelijk is toegewezen en dat de benadeelde partij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering is van de zijde van verdachte niet voldoende weersproken.
Aannemelijk is geworden dat schade door het bewezenverklaarde feit aan de benadeelde partij is toegebracht. Derhalve kan de vordering worden toegewezen zoals na te melden, een en ander zodanig dat indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van tienduizend euro;
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tienduizend euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentachtig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van
mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. S.J. van der Woude buiten staat dit arrest mede
te ondertekenen.