ECLI:NL:GHARN:2009:BK7584

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000832-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
  • W. Foppen
  • S.J. van der Woude
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met gebruik van medicatie en geweld door levenspartner

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, [verdachte], is veroordeeld voor medeplegen van poging tot moord op haar levenspartner, [benadeelde partij]. De feiten vonden plaats op 5 september 2008, waarbij de verdachte samen met haar medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer heeft gedrogeerd met oxazepam en vervolgens met een moker op het hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer overleefde de aanslag, maar liep ernstige lichamelijke en geestelijke schade op. Het hof oordeelde dat de door de rechtbank opgelegde straf van onvoldoende gewicht was in verhouding tot de ernst van het delict. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren, en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof oordeelde dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren die tot bewijsuitsluiting moesten leiden, ondanks dat er sprake was van enkele procedurele tekortkomingen bij het binnentreden van de woning van de verdachte door de verbalisanten. De zaak benadrukt de ernst van geweld binnen relaties en de impact op de slachtoffers en hun omgeving.

Uitspraak

cParketnummer: 24-000832-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-607310-08
Arrest van 24 december 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 maart 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en haar ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De advocaat-generaal heeft voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 38.645,- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 1 jaar vervangende hechtenis gevorderd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 05 september 2008 in de gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een (grote) hoeveelheid medicijnen (oxazepam), althans een drogerend middel en/of vergif heeft (fijn)gemalen en/of (vervolgens) door het eten van die [benadeelde partij] heeft gemengd en/of (op het moment dat die [benadeelde partij] gedrogeerd/versuft was, althans sliep) een (hand)doek/deken over het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gelegd/gegooid en/of (vervolgens) met een hamer/moker, in elk geval met een zwaar voorwerp een of meermalen op het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 05 september 2008 in de gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeeld[benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet een (grote) hoeveelheid medicijnen (oxazepam), althans een drogerend middel en/of vergif heeft (fijn)gemalen en/of (vervolgens) door het eten van die [benadeelde partij] heeft gemengd en/of (op het moment dat die [benadeelde partij] gedrogeerd/versuft was, althans sliep) een (hand)doek/deken over het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gelegd/gegooid en/of (vervolgens) met een hamer/moker, in elk geval met een zwaar voorwerp een of meermalen op het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsverweer
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat er met betrekking tot het binnentreden in de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] sprake is van onherstelbare vormverzuimen die moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Dit zou een vrijspraak tot gevolg moeten hebben, omdat er als gevolg van de bewijsuitsluiting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden zou zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft - kort gezegd - betoogd dat de sporen, afkomstig van de sporenonderzoeken d.d. 7 en 11 september 2008 in de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats], niet rechtmatig zijn verkregen nu de verbalisanten telkens niet bevoegd waren (zonder de daartoe vereiste schriftelijke machtiging) de woning binnen te treden en sporenonderzoek te doen. Dit vormverzuim zou tot bewijsuitsluiting van die sporen alsmede tot bewijsuitsluiting van de - na de confrontatie met die sporen - afgelegde verklaringen van verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] moeten leiden.
Op grond van het dossier stelt het hof de navolgende gang van zaken vast.
Op de late avond van 5 september 2008, de datum waarop het de verdachte ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden, is de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht onder leiding van de rechter-commissaris in strafzaken. Na afloop van deze doorzoeking is de woning in overleg met de rechter-commissaris verzegeld, zodat de woning voor nader onderzoek ter beschikking kon blijven.
Op 5 september 2008 woonden de volgende personen in de woning aan de [adres] te [woonplaats]: verdachte, het slachtoffer, hun minderjarige dochter [dochter 1], en hun meerderjarige zoon [zoon].
In de middag van 7 september 2008 zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de - op dat moment nog verzegelde en feitelijk onbewoonde - woning aan de [adres] binnengegaan om de ramen van de woning te sluiten in verband met naderend slecht weer. Dit deden zij op verzoek en met toestemming van [zoon], de meerderjarige zoon van verdachte. Verbalisanten hebben de verzegeling aan de achterzijde van de woning verbroken, zijn de woning via de achterzijde binnengegaan en hebben de ramen op de eerste verdieping van de woning gesloten. Tijdens het verlaten van de woning aan de achterzijde zagen verbalisanten vlekken, bestaande uit druppels en vegen, op het (roodkleurige) bankstel. Deze vlekken waren hen tijdens de doorzoeking op 5 september 2008 niet opgevallen, omdat - volgens hun verklaring - de vlekken door de toen ingeschakelde verlichting in de woning niet duidelijk contrasteerden met de rode ondergrond van de bank. Verbalisanten voerden vervolgens een tetrabase test uit, waaruit bleek dat de vlekken op het bankstel mogelijk bloedvlekken waren. Naar aanleiding daarvan is contact gezocht met de officier van justitie, die mondeling toestemming gaf de woning spoortechnisch verder te onderzoeken en sporen in beslag te nemen, mits daarvoor geen doorzoeking van de woning nodig zou zijn.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft later die middag de woning aan de [adres] opnieuw betreden, vergezeld van medewerkers van het sporenteam van het NFI. Daarbij zijn er in de woning en in de tuin vanaf diverse plaatsen, zoals het bankstel en de mat bij de achterdeur, monsters genomen van bloedsporen en zijn deze sporen fotografisch vastgelegd. Tijdens dit onderzoek in de woning concludeerden [verbalisant 1] en de NFI-medewerkers dat nader luminolonderzoek in de woonkamer van de woning nodig was.
Op 11 september 2008 heeft verbalisant [verbalisant 1], nadat hij daarvoor op 9 september 2008 mondeling toestemming van de officier van justitie had gekregen, vergezeld van medewerkers van het sporenteam van het NFI, in de (woonkamer van de) woning aan de [adres] een luminolonderzoek gedaan. Dit onderzoek is fotografisch vastgelegd. Later op die dag vond vervolgens een doorzoeking van de woning plaats onder leiding van de rechter-commissaris in strafzaken.
Het hof overweegt omtrent het verweer van de raadsman het volgende.
Het hof is van oordeel dat verbalisanten zich op 7 september 2008 rechtmatig in de woning bevonden, nu zij de woning waren binnengegaan op verzoek en met toestemming van een meerderjarige bewoner van het pand. Toen verbalisanten tijdens dat rechtmatige verblijf in die woning - zonder dat zij daartoe de woning hadden doorzocht - op vermoedelijk sporen stuitten die eerder niet waren opgemerkt, waren zij bevoegd ten aanzien van die sporen ambtshandelingen te verrichten, zoals inbeslagneming en bemonstering van die sporen.
Later op de dag op 7 september 2008 en voorts op 11 september 2008 heeft één van de verbalisanten vervolgens samen met medewerkers van het NFI nader sporenonderzoek, waaronder luminolonderzoek, in de woning gedaan. In beide gevallen had de officier van justitie daarvoor weliswaar mondeling toestemming verleend, maar vond binnentreden van de woning plaats zonder een daartoe strekkende schriftelijke machtiging of toestemming van de bewoner.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden is, wanneer wordt binnengetreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, een schriftelijke machtiging vereist. Nu deze machtiging zowel op 7 en 11 september 2008 niet is afgegeven, is er in zoverre in beide gevallen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Herstel van dit verzuim is niet mogelijk en de rechtsgevolgen hiervan blijken niet uit de wet.
Beoordeeld dient te worden of aan deze vormverzuimen het door de raadsman gestelde rechtsgevolg van bewijsuitsluiting dient te worden verbonden. Daarbij dient te worden gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de verzuimen en het nadeel dat door de verzuimen wordt veroorzaakt.
Het hof ziet in deze genoemde factoren geen aanleiding voor toepassing van het door de raadsman gestelde gevolg van bewijsuitsluiting ten aanzien van beide vormverzuimen. Het hof heeft daarbij acht geslagen op het feit dat de betreffende woning ten tijde van het binnentreden was verzegeld ten behoeve van eventueel nader onderzoek en niet feitelijk door verdachte werd bewoond. Voorts had de officier van justitie telkens toestemming gegeven de woning te betreden. Het ligt derhalve voor de hand dat, indien schriftelijke machtiging zou zijn gevraagd, deze zou zijn verkregen. Het hof zal daarom ten aanzien van het binnentreden op zowel 7 als 11 september 2008 volstaan met de vaststelling dat van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering sprake is. Het verweer wordt voor het overige verworpen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Bij de beoordeling van de bewijsvraag gaat het hof uit van de volgende als vaststaand aan te merken feiten.
[verdachte] en het slachtoffer [benadeelde partij] leven bijna 30 jaar samen als man en vrouw. Zij krijgen samen vier kinderen. Daarvan wonen er op vrijdag 5 september 2008 nog twee thuis, met hun ouders, op het adres [adres] te [woonplaats]. Dit betreffen de 21-jarige zoon [zoon] en de 9-jarige dochter [dochter 1].
[verdachte] onderhoudt sedert enkele jaren een relatie met haar achterbuurman, medeverdachte [medeverdachte]. [medeverdachte] is verliefd op [verdachte]. Hij koopt onder meer kleding en cosmetica voor haar en betaalt een cosmetische ingreep (borstvergroting). Tevens maken zij samen een, door [medeverdachte] betaalde, reis naar Frans Guyana. Zij dragen vriendschapsringen en plegen regelmatig gezamenlijk de uitwonende dochter van [verdachte], genaamd [dochter 2], te bezoeken in [instelling] te [plaats]. [medeverdachte] bewaart in zijn woning een deel van de administratie en medicijnvoorraad van [verdachte]. Als [medeverdachte] de woning van [verdachte] bezoekt, gebeurt dat op momenten dat het slachtoffer afwezig is. Voor zover het slachtoffer op de hoogte is van [verdachte]s omgang met [medeverdachte], keurt hij deze af.
[verdachte] vertelt [medeverdachte] bij herhaling dat zij stelselmatig door het slachtoffer wordt mishandeld en verkracht.
Enkele dagen voor vrijdag 5 september 2008, verzoekt [verdachte] aan [medeverdachte] om een van haar medicijnvoorraad deel uitmakende hoeveelheid oxazepam-tabletten te vermalen tot poeder. Oxazepam is een stof met een kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking. Aan dit verzoek voldoet [medeverdachte]. Hij doet het poeder in een wit potje en geeft dat op vrijdagmiddag 5 september 2008 aan [verdachte]. [verdachte] vertelt dat ze het poeder die avond aan het slachtoffer [benadeelde partij] zal toedienen om hem te drogeren. Dit witte potje is tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] op 11 september 2008 onder de gootsteen aangetroffen. De inhoud van het potje, zo bleek later uit onderzoek door het NFI, bestond uit een hoeveelheid van ongeveer 260 milligram wit poeder waarin oxazepam is aangetoond. Het deksel en de randen van het potje zijn bemonsterd. Van dit monster is een DNA-profiel verkregen dat matcht (frequentie < één op één miljard) met het DNA-profiel van [medeverdachte].
[verdachte] maakt die vrijdagmiddag het avondeten klaar en schept het op. Gebruikelijk is dat het slachtoffer en dochter [dochter 1] van/uit hetzelfde bord en tegelijkertijd de maaltijd gebruiken. Anders dan gebruikelijk laat [verdachte] deze middag [dochter 1] echter eerder dan het slachtoffer (en [zoon]) eten. Tijdens (en na) het (deels) nuttigen van zijn maaltijd vraagt het slachtoffer aan [verdachte] wat er in zijn eten zit. Hij verwijst daarbij naar in het eten aanwezig wit poeder. [verdachte] suggereert achtereenvolgens dat dit poeder schimmel, zout dan wel een Surinaams kruid zou betreffen. Het slachtoffer neemt deze verklaringen niet voor waar aan, weerlegt ze één voor één en suggereert dat [verdachte] hem wil vergiftigen. [verdachte] stelt het slachtoffer voor het eten dan maar weg te gooien.
[zoon] is bij deze gebeurtenissen aanwezig. Hij vertrouwt het niet omdat hij zijn moeder ervan verdenkt dat zij eind 2007 ook heeft gepoogd zijn vader/het slachtoffer te vergiftigen.
Uit onderzoek van het medisch dossier van het slachtoffer blijkt nadien onder meer dat het slachtoffer op 27 december 2007 in comateuze toestand het [ziekenhuis] te [plaats] is binnengebracht, dat hij daar twee dagen op de afdeling intensive care en twee dagen op de afdeling interne geneeskunde heeft verbleven, dat hij op 31 december 2007 is ontslagen en dat sprake is geweest van intoxicatie met oxazepam.
[zoon] gaat naar boven en belt op zijn kamer omstreeks 17.30 uur naar de politie. Hij vertelt verbalisant Nijman (onder meer) het idee te hebben dat zijn vader (weer) vergiftigd zou worden door zijn moeder en dat hij naar het politiebureau wil komen om het voedsel af te geven voor mogelijk onderzoek. [zoon] gaat weer naar beneden en treft zijn vader/het slachtoffer languit liggend en slapend op de bank aan. Hij ziet dan dat het eten van zijn vader in een plastic zak is gedaan. [zoon] pakt de zak. Tevergeefs tracht [verdachte] hem deze nog afhandig te maken. [verdachte] zegt hem dat hij de zak weg moet gooien. [zoon] verlaat de woning met de zak met inhoud en brengt deze naar de politie.
Het NFI concludeert later na toxicologisch onderzoek dat in het eten van het slachtoffer en in diens maaginhoud de aanwezigheid van oxazepam is aangetoond.
Nadat [zoon] de woning heeft verlaten, zoekt [verdachte] telefonisch contact met [medeverdachte]. Dat contact komt ook tot stand. [dochter 1] hoort dat [verdachte] zegt: “Kom hier snel, je kan hem slaan.” [medeverdachte] begeeft zich daarop naar de achterzijde van de woning van [verdachte]. Hij draagt een schoudertas bij zich. Vlak voordat [medeverdachte] de woning betreedt ziet hij het slachtoffer op de bank in de woonkamer liggen. [verdachte] wenkt hem verder te komen. [medeverdachte] slaat vervolgens het op de bank liggende slachtoffer met een in de tas meegebrachte moker meermalen op het hoofd. Het slachtoffer raakt daardoor gewond.
Het rapport van forensisch arts Van Venrooij d.d. 12 februari 2009 vermeldt met betrekking tot het vastgesteld letsel onder meer het volgende:
“Het uitwendige letsel aan de rechtervoorzijde van de schedel en aan de slaapstreek rechts, in combinatie met de schedelfractuur en de bloeduitstorting tussen de schedel en het harde hersenvlies, alsmede het uitwendige letsel aan de rechterzijde van het gelaat in combinatie met de daaronder gelegen botbreuk van het jukbeen, kunnen worden toegeschreven aan de herhaalde inwerking van hevig uitwendig botsend mechanisch geweld (...).”
Naast verwondingen brengt het slaan met de moker bloedverlies bij het slachtoffer teweeg. Er belandt bloed op en rondom de bank waarop het slachtoffer zich bevindt. [medeverdachte] sleept het bewusteloze slachtoffer vervolgens via de achterdeur naar buiten. Hij verlaat de woning met medeneming van zijn schoudertas met daarin onder meer een paar schoenen van het slachtoffer. [verdachte] blijft achter in de woning en wijdt zich aan het verwijderen van de bloedsporen in de woning en op de achterplaats. [medeverdachte] sleept het slachtoffer vanuit de achtertuin via de brandgang achter de woning, naar de [adres]. Bij en door dit slepen ontstaat een spoor van bloed. In de [adres] aangekomen tracht [medeverdachte] het slachtoffer in zijn - [medeverdachte]s - auto te plaatsen. Deze verrichtingen worden waargenomen door buurtbewoners die [medeverdachte] aanspreken. In strijd met de waarheid verklaart [medeverdachte] dan dat hij slachtoffer gewond heeft aangetroffen in de steeg, dat hij het alarmnummer 112 al heeft gebeld en dat hij door ‘112’ is geïnstrueerd het slachtoffer met zijn eigen auto naar het ziekenhuis te brengen. Als het niet lukt het slachtoffer in de auto te krijgen, loopt [medeverdachte] bij het slachtoffer weg en belt aan aan de voorzijde van de woning van [verdachte]. Hij meldt [verdachte] dat hij het slachtoffer heeft laten liggen waarop [verdachte] antwoordt dat het goed is. Nadat [medeverdachte] weer is vertrokken keert [zoon] terug van het politiebureau en constateert dat hij de woning niet in kan. Na aanbellen doet [verdachte] open. Zij vertelt aan [zoon] dat het slachtoffer is weggelopen en zegt hem dat hij het slachtoffer moet gaan zoeken. Zo’n tien minuten later vindt [zoon] het slachtoffer op de plek waar [medeverdachte] het heeft achtergelaten. Hij ziet tevens dat de door buurtbewoners gealarmeerde politie inmiddels ter plaatse is. Kort daarna wordt het zwaargewonde slachtoffer overgebracht naar het ziekenhuis.
Het slachtoffer heeft nadien geruime tijd in coma gelegen en is meermalen aan het hoofd geopereerd. Op 17 november 2008 wordt meegedeeld dat het gezichtsvermogen van het slachtoffer ernstig is beschadigd is en dat hij zowel links als rechts verlamd is. Op 10 december 2009 verblijft het slachtoffer nog in het zorgcentrum [naam] te [plaats].
Op grond van deze feiten is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk hebben gepoogd het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven.
Met het oog op de gevoerde (bewijs)verweren overweegt het hof nog het volgende.
Van betrokkenheid van derden blijkt niets. Door en namens verdachte is gesuggereerd dat de potentieel dodelijke slagen door één of meer onbekend gebleven personen zijn toegebracht in de steeg, op het moment dat [verdachte] in de woning was en [medeverdachte] zijn auto haalde. Hiervoor ontbreekt enig tactisch dan wel technisch aanknopingspunt.
Voor de bewezenverklaring is irrelevant of het voornemen om het slachtoffer met mokerslagen van het leven te beroven is ontstaan reeds voordat of eerst nadat [zoon] met de voor verdachte [verdachte] incriminerende etensresten de woning had verlaten. Het ligt voor de hand dat dit doortastend optreden van [zoon] door de verdachten niet was voorzien en dat het aanleiding gaf tot hetzij versneld handelen, hetzij een bijstelling van de plannen. Die bijstelling mondde dan uit in het toebrengen van de mokerslagen aan het door de oxazepam gedrogeerde en op de bank liggende slachtoffer. In beide scenario’s hadden de verdachten voldoende tijd en gelegenheid zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat gelegenheid heeft bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad hebben nagedacht en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
[verdachte] ontkent hetgeen aan haar ten laste is gelegd. Met name ontkent zij dat zij degene is geweest die oxazepam aan het eten van het slachtoffer heeft toegevoegd. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat het toebrengen van de mokerslagen een éénmansactie was van [medeverdachte] die haar volkomen verraste en waarover zij aanvankelijk uit angst voor [medeverdachte] tegen de politie over heeft gelogen.
De door [verdachte] geschetste gang van zaken is naar het oordeel van het hof volstrekt onaannemelijk geworden.
Vooropgesteld moet worden dat de verklaringen van [verdachte] worden gekenmerkt door een grote mate van gebleken onwaarachtigheid en inconsistentie. Zo houdt zij de eerste dagen na het feit vol dat ze helemaal geen bloed heeft gezien en dat zij meende buiten wat rood poeder te hebben weggeveegd.
Uit de hiervoor weergegeven feiten moet worden afgeleid dat het [verdachte] is geweest die het slachtoffer de oxazepam heeft toegediend op 5 september 2008. Haar stelling dat [medeverdachte] dit zou hebben gedaan is volstrekt onaannemelijk. [verdachte] en niet [medeverdachte] voerde ‘de regie’ over wat, wanneer, door wie, waaruit werd gegeten. Zij bedacht de ene na de andere uitvlucht toen het slachtoffer argwaan kreeg en zij trachtte het eten weggegooid te krijgen. Het feit dat DNA van [medeverdachte] en niet van [verdachte] op het bewuste potje is aangetroffen doet hieraan niet af. Met name kan hieruit niet worden afgeleid dat [verdachte] het potje niet in handen heeft gehad. Zo verklaart [dochter 1] te hebben gezien dat [verdachte] het potje heeft gepakt en teruggelegd op de plek waar het is aangetroffen. Dit was vlak voordat de politie, die het bloedspoor vanaf het slachtoffer terug was gevolgd, zich op 5 september 2008 kort na 18.30 uur bij de achterdeur van de woning aandiende.
Ook de hypothese van solistisch optreden door [medeverdachte] moet worden verworpen. In de eerste plaats vindt zij weerlegging in hetgeen [dochter 1] [verdachte] heeft horen zeggen over de telefoon: “Kom hier snel, je kan hem slaan.” Daarnaast vindt [verdachte]s verklaring voor haar liegen over de toedracht en voor haar zeer actieve bijdrage aan het letterlijk wegpoetsen van de sporen van het delict, te weten haar overweldigende angst voor een haar en haar kinderen bedreigende [medeverdachte], geen enkele bevestiging in de feiten die kunnen worden vastgesteld. Het beeld van een [medeverdachte] die [verdachte] ook maar een haar zou willen krenken is volstrekt contrair aan het beeld zoals daarvan uit het onderzoek is gebleken. Dit beeld, zowel voor als na het delict, toont een [medeverdachte] aan de leiband van [verdachte] en niet andersom.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair:
zij op 05 september 2008 in de gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeeld[benadeelde partij] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op het moment dat die [benadeelde partij] gedrogeerd/versuft was, een handdoek/deken over het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gelegd/gegooid en vervolgens met een moker op het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair: medeplegen van poging tot moord.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 5 september 2008 met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan poging tot moord op haar levenspartner.
Het betreft hier een in meerdere opzichten gruwelijk delict. Het delict is gruwelijk naar zijn aard, door zijn wijze van uitvoering en door zijn gevolgen.
Het slachtoffer, dat door toediening van spierverslappende en slaapverwekkende medicatie weerloos was, is bruut de schedel ingeslagen. Vervolgens is hij als een levenloos object door de tuin en de brandgang weggesleept. Het feit dat het slachtoffer deze aanslag op zijn leven ternauwernood heeft overleefd, moet worden toegeschreven aan de toevallige omstandigheid dat de verdachten er niet in zijn geslaagd het slachtoffer onopgemerkt af te voeren. Het overleven van het slachtoffer is, met andere woorden, geen verdienste van verdachten. Alles wijst erop - bijvoorbeeld het meenemen van de schoenen van het slachtoffer met de kennelijke bedoeling de indruk te versterken dat hij weggelopen zou zijn - dat verdachte en haar medeverdachte nog niet klaar waren met hun 'klus'. Voor strafmatiging omdat de verdachte naar juridisch-technische maatstaven in een 'poging' zijn blijven steken, bestaat in beginsel (afgezien van die juridisch-technische reden) dan ook niet zo veel aanleiding.
Daar komt in dit geval het volgende bij. Het slachtoffer heeft de aanslag weliswaar overleefd maar zal - naar moet worden aangenomen - lichamelijk noch geestelijk ooit weer de oude zijn. Ofschoon het hof niet op de hoogte is gesteld van de actuele medische toestand van het slachtoffer, geven de medische stukken uit het dossier en hetgeen dienaangaande overigens is gebleken, alle aanleiding om het ervoor te houden dat het slachtoffer de rest van zijn leven lichamelijke en geestelijke handicaps zal ondervinden van hetgeen hem door verdachten is aangedaan. Inmiddels is ook duidelijk dat het slachtoffer zich heeft gerealiseerd wie daarvoor verantwoordelijk zijn. Aangenomen moet worden - een aanname die bevestiging vindt in het proces-verbaal bevindingen bezoek slachtoffer d.d. 9 december 2008 (p. 343-345 van het dossier) - dat dit besef onpeilbaar diep verdriet heeft veroorzaakt. Te beseffen dat je door je eigen vrouw met wie je bijna 30 jaar lief en leed hebt gedeeld en met wie je vier kinderen hebt gekregen, tezamen met haar nieuwe vriend, op je eigen bank in je eigen huis onder de ogen van je eigen kinderen op een respectloze manier uit de weg moest worden geruimd, moet uitzonderlijk bitter zijn.
Ook de kinderen moeten als slachtoffer van het delict worden aangemerkt en dan met name de direct betrokken zoon [zoon] en dochter [dochter 1]. [zoon], omdat hij zich zal realiseren dat zijn gang naar de politie om een vergiftigingsdrama te voorkomen, de verdachten -waaronder zijn moeder- de gelegenheid en wellicht zelfs het directe motief heeft verschaft om zijn vader op een andere wijze om het leven te brengen. [dochter 1], omdat zij getuige is geweest van het vele bloed en de inspanningen van haar moeder om die restanten van haar vader weg te werken.
Meer in algemene zin roepen delicten als de onderhavige afschuw op in de samenleving.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en dat met de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf niet kan worden volstaan en dat een gevangenisstraf van langere duur noodzakelijk is.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij
[benadeeld[benadeelde partij] zich (via de door hem gemachtigde [zoon]) in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering in eerste aanleg gedeeltelijk is toegewezen en dat de benadeelde partij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering is van de zijde van verdachte niet voldoende weersproken.
Aannemelijk is geworden dat schade door het bewezenverklaarde feit aan de benadeelde partij is toegebracht. Derhalve kan de vordering worden toegewezen zoals na te melden, een en ander zodanig dat indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeeld[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van tienduizend euro;
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tienduizend euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeeld[benadeelde partij], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentachtig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van
mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. S.J. van der Woude buiten staat dit arrest mede
te ondertekenen.