Nieuw feit
4.1. Het is de Inspecteur toegestaan een navorderingsaanslag op te leggen of een herzieningsbeschikking vast te stellen, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld of het verlies bij beschikking te hoog is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering of herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2. Een belastingplichtige is ter zake van een feit te kwader trouw, indien de belastingplichtige ten aanzien van dat feit de Inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt.
4.3. Voorts wordt kwader trouw aangenomen indien de belastingplichtige zich ervan bewust is geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangifte wat betreft de aftrekbaarheid van de door hem aangegeven post onjuist was, maar hij zich daardoor niet heeft laten weerhouden de aangifte te doen zoals hij heeft gedaan.
4.4. Met betrekking tot de vraag of belastingplichtige te kwader trouw is, acht het Hof het volgende van belang.
4.5. Vanaf 1 januari 1997 is de aftrek van rente als persoonlijke verplichting gebonden aan een maximum. Deze wetswijziging heeft, mede vanwege haar complexiteit, ruime publiciteit gekend. Uit de wetsgeschiedenis blijkt expliciet dat heffingsrente als persoonlijke-verplichtingenrente wordt aangemerkt en niet wordt uitgesloten van de aftrekbeperking (Nader verslag bij het wetsvoorstel tot Wijziging van enige belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting), Wet van 13 december 1996, 24 761, nr. 7, blz. 41).
4.6. Belastingplichtige oefende mede het beroep van belastingadviseur uit. Zijn vaktechnische kennis was niet actueel, maar hij had - voor zover zijn kennis onvoldoende was om zijn aangifte correct in te vullen - de mogelijkheid zich bij zijn medewerkers zekerheid te verschaffen over de fiscale situatie rond de gewijzigde aftrek van (heffings)rente. In het aangiftebiljet wordt bij vraag 16 gewezen op het bestaan van een maximum en verwezen naar de toelichting. In de toelichting staat vermeld dat maximaal ƒ 15.000 aan rente aftrekbaar is. Het betreft hier een absoluut en relatief zeer omvangrijke aftrekpost van ƒ 566.418. Belastingplichtige is in staat geweest, ondanks het ontbreken van actuele vaktechnische kennis, fiscaal geïndiceerde handelingen te bedenken, uit te voeren en in zijn aangifte te verwerken. Daarbij verwijst het Hof naar de door belastingplichtige opgezette transacties met Zwitserse, Liechtensteinse en Curaçaose vennootschappen en de vruchtgebruikconstructie. Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot het oordeel dat belastingplichtige door in zijn aangifte de heffingsrente voor het volledige bedrag in aftrek te brengen, willens en wetens de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans heeft aanvaard, dat over het jaar 1998 te weinig belasting zou worden geheven. Het Hof is daarom van oordeel dat belastingplichtige bij het doen van zijn aangifte te kwader trouw heeft gehandeld.
4.7. Het bij de aangifte voegen van een overzicht van de opgelegde aanslagen en de daarbij vastgestelde heffingsrentebeschikkingen onthief belastingplichtige geenszins van zijn verplichting op juiste wijze aangifte te doen.
4.8. Belanghebbenden beroepen zich op een pleitbaar standpunt dat belastingplichtige had kunnen innemen ter zake van de fiscale duiding van de rente. Indien een belastingplichtige aan de inspecteur opzettelijk onjuiste inlichtingen verstrekt teneinde de beoordeling door de inspecteur van de juistheid van de aangifte te bemoeilijken, heeft hij te kwader trouw gehandeld (Hoge Raad 20 december 2007, nr. 37.722, BNB 2003/95, LJN AF2262). De onjuist verstrekte inlichting betreft het niet toepassen van het maximum op de rente die belastingplichtige in zijn aangifte als persoonlijkeverplichtingenrente heeft geduid. Dat belastingplichtige mogelijk heeft gemeend dat sprake was van bronrente dan wel persoonlijkeverplichtingenrente die niet onder de aftrekbeperking viel, zoals belanghebbenden opperen, acht het Hof tegenover de gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt.
4.9. Reeds hierom komt het Hof tot het oordeel dat het de Inspecteur is toegestaan een navorderingsaanslag op te leggen en een herzieningsbeschikking vast te stellen.
4.10. Daarnaast merkt het Hof op, dat belanghebbenden een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten met de Inspecteur. Daarin is onder andere opgenomen dat de goodwilltransactie wordt weggedacht, de heffings- en invorderingsrente wordt verminderd tot ƒ 30.000 en de lening aan E AG wordt weggedacht. A heeft ter zitting erkend dat hij bij ontvangst van de correctiebrief van G en de aanslag ervan uitging dat de vaststellingsovereenkomst was uitgevoerd vanwege de looncorrectie en de correctie van de rente E AG, maar dat hij niet begreep, waarom de heffingsrente tot een bedrag van ƒ 429.483 werd geaccepteerd. De verklaring die hij vervolgens aandraagt, dat hij ervan is uitgegaan dat de rente eerst werd geaccepteerd en in een later jaar weer zou worden teruggenomen, acht het Hof niet aannemelijk. Deze verklaring is niet in overeenstemming met de twee andere correcties van de aangifte door de Inspecteur. Voorts kan een terugname als negatieve persoonlijke verplichting in het jaar 2002, het jaar waarin de vaststellingsovereenkomst is gesloten, niet plaatsvinden omdat voor een dergelijke terugname na invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 per 1 januari 2001 geen wettelijke mogelijkheid meer bestaat. Zo er al een mogelijkheid in 2002 zou bestaan, kan deze niet bij belastingplichtige geëffectueerd worden, omdat hij op 26 maart 2001 is overleden.
4.11. Belanghebbenden waren daarom na kennisname van de aanslag ermee bekend, dat de Inspecteur op een onjuiste wijze de vaststellingsovereenkomst had toegepast en daarmee een ambtelijk verzuim had begaan. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1991, nr. 27.589, BNB 1992/61 kunnen belanghebbenden zich dan niet beroepen op het ontbreken van een nieuw feit, zodat ook op deze grond het de Inspecteur is toegestaan een navorderingsaanslag op te leggen en een herzieningsbeschikking vast te stellen.
Renteaftrek
4.12. Nu de navorderingsaanslag en de herzieningsbeschikking in stand blijven, bepleiten belanghebbenden dat de door belastingplichtige aangegane leningen zijn aangewend voor de verwerving van inkomsten.
4.13. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de heffingsrente als persoonlijkeverplichtingenrente wordt aangemerkt en niet wordt uitgesloten van de aftrekbeperking (Nader verslag, Wet van 13 december 1996, 24 761, nr. 7, blz. 41). Nadien heeft de Hoge Raad dit bevestigd in zijn arrest van 20 september 2002, nr. 36.960, BNB 2003/28, LJN AE7854. De aftrek van de heffingsrente als bronrente is reeds hierom niet mogelijk.
4.14. De rente die belastingplichtige aan E AG verschuldigd was, is naar het oordeel van het Hof evenmin aftrekbaar, omdat uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit dat de lening aan E AG wordt weggedacht. Daaraan doet niet af dat de vaststellingsovereenkomst enkel op de jaren 1992 tot en met 1997 ziet, omdat het uitgangspunt van de vaststellingsovereenkomst, het wegdenken van de goodwilltransactie en de daarmee samenhangende leningen, zich ook uitstrekt naar latere jaren. Dat partijen hiervan ook zijn uitgegaan, volgt uit de erkenning ter zitting door A, dat de eliminatie van de rente bij de aanslagregeling 1998 terecht was. Belanghebbenden hebben voor deze afwijking van de door belastingplichtige ingediende aangifte ook geen bezwaar tegen de opgelegde aanslag aangetekend.
4.15. Nu belanghebbenden niet akkoord zijn gegaan met het door de Inspecteur in zijn verweerschrift voorgestelde compromis, geldt het maximum van ƒ 15.000 voor de renteaftrek als persoonlijke verplichting.