3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende heeft daaraan ter zitting toegevoegd, dat zij recht heeft op aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de vorm van premies voor lijfrenten. Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben toegevoegd is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Onderneming
4.1. Naar het oordeel van het Hof drijft belanghebbende een onderneming. Tot de winst uit onderneming behoren niet de inkomsten van A (niet in geschil) en van de Stichting F. Dit oordeel is gegrond op de volgende overwegingen.
4.2. Belanghebbende verricht haar activiteiten als violiste voor verschillende opdrachtgevers. Daarnaast heeft zij samen met anderen het ensemble D opgericht, waarmee zij nieuwe opdrachtgevers wil verwerven. Zij besteedt aan deze activiteiten naar het Hof aannemelijk acht een aanmerkelijk aantal uren. De opbrengsten zijn ook als de inkomsten van de Stichting F niet worden meegeteld duizenden euro’s per jaar. Belanghebbende, investeert in een viool, loopt debiteurenrisico en zij loopt het risico dat zij niet wordt gevraagd voor nieuwe opdrachten. Op grond daarvan is het Hof van oordeel dat belanghebbende een onderneming drijft in de zin van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).
4.3. Belanghebbende stelt dat zij met de Stichting F weliswaar arbeidsovereenkomsten heeft gesloten, maar dat dat niet de bedoeling was en dat zij heeft gewerkt met “de verkeerde contracten”. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende wel degelijk in het kader van arbeidsovereenkomsten heeft gewerkt. De schriftelijke overeenkomsten zijn naar vorm en inhoud immers arbeidsovereenkomsten en zij zijn ook als zodanig uitgevoerd.
4.4. Tot de winst uit onderneming kan worden gerekend het loon dat de ondernemer als zodanig heeft genoten, mits er een nauwe samenhang bestaat tussen de werkzaamheden verricht in dienstbetrekking en de werkzaamheden verricht als ondernemer en bovendien de werkzaamheden verricht in dienstbetrekking in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen. De inkomsten van de Stichting F zijn hoger dan de overige inkomsten uit activiteiten als violiste, niet zijnde de inkomsten uit de dienstbetrekking bij A. Afgezien van zelfstudie waarvan niet nader is gespecificeerd op welke inkomsten deze zelfstudie betrekking heeft heeft belanghebbende aan het werk voor deze stichting 517 uren en aan de andere inkomsten als violiste 500 uren besteed. Gelet daarop nemen de werkzaamheden voor deze stichting in het geheel van de ondernemersactiviteiten geen ondergeschikte plaats in. Zij behoren daarom niet tot de onderneming en de inkomsten eruit behoren niet tot de winst uit onderneming.
4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aan werkzaamheden voor het B bestede uren niet aan werkzaamheden voor de onderneming zijn besteed. Daaraan doet niet af dat belanghebbende meer uren aan de onderneming zou hebben besteed, als zij minder of niet voor B zou hebben gewerkt. Gelet op de hiervoor onder 2.4 vermelde urenstaat voldoet belanghebbende niet aan het urencriterium (artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001). Zij heeft daarom geen recht op zelfstandigenaftrek (artikel 3.76 van de Wet IB 2001).
4.6. Belanghebbende heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt in dat verband dat de inkomsten van collega-artiesten die dezelfde werkzaamheden bij B verrichten wel als winst uit onderneming worden aangemerkt. Deze collega’s werken in tegenstelling tot belanghebbende niet op basis van arbeidsovereenkomsten. Reeds dit verschil rechtvaardigt een verschil in behandeling.
4.7. Belanghebbende rekent haar investering in de viool in 2004 tot haar ondernemingsvermogen, zodat zij terecht aanspraak maakt op een investeringsaftrek van € 3.000.
Kostenvergoeding
4.8. De Inspecteur heeft gesteld dat de van de Stichting G ontvangen kostenvergoeding moet worden gerekend tot de omzet van de onderneming, indien de desbetreffende inkomsten worden gerekend tot de winst uit onderneming. Belanghebbende heeft dat terecht niet betwist.
Afschrijving viool
4.9. Voor afschrijving is slechts plaats indien een bedrijfsmiddel, zoals de onderhavige viool, door het gebruik in waarde daalt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur maakt belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk dat dit het geval is. Weliswaar bestaat de mogelijkheid dat de waarde van een viool als de onderhavige verandering ondergaat, maar dat is eerder een gevolg van gewijzigde marktomstandigheden, dan van gebruik. Voorts is niet te voorzien of de viool in waarde zal stijgen of dalen. Onder deze omstandigheden is geen plaats voor het in aftrek brengen van een afschrijving op de viool.
Overige kosten
4.10. Belanghebbende heeft gesteld voor haar onderneming € 2.921 reiskosten te hebben gemaakt en afgezien van de afschrijving op de viool € 1.874 overige kosten, in totaal derhalve € 4.795. De Inspecteur heeft dat niet betwist, maar heeft wel erop gewezen dat daarin ook de kosten zijn opgenomen die betrekking hebben op werkzaamheden die in dienstbetrekking zijn verricht zijn aan te merken en gesteld dat deze kosten niet aftrekbaar zijn. Nu het Hof de inkomsten van de Stichting F aanmerkt als loon uit dienstbetrekking, zijn de daarop betrekking hebbende kosten niet aftrekbaar. Partijen hebben geen standpunt ingenomen met betrekking tot de vraag welk deel van de kosten dat is. Het Hof schat dat deze kosten gelijk zijn aan de van B ontvangen kostenvergoeding van € 1.798. De in aftrek te brengen kosten bedragen derhalve (€ 4.795 - € 1.798 =) € 2.997.
Aftrek premie lijfrente
4.11. Ter zitting heeft de Inspecteur ingestemd met de aftrek van een bedrag van € 717 als lijfrentepremie.
Conclusie
4.12. Gelet op het vorenoverwogene moet het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt worden berekend:
Loon (Stichting A) € 10.872
Loon (Stichting F) € 9.358
Omzet € 6.404
Kostenvergoeding Stichting G € 310
Totaal baten € 6.714
Ondernemingskosten € 2.997
Investeringsaftrek € 3.000
Totaal lasten € 5.997
Belastbare winst uit onderneming € 717
€ 20.947
Af: Lijfrentepremie € 717
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 20.230