ECLI:NL:GHARN:2009:BK2218

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-000271-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen cautie vereist bij spontane verklaring tijdens informatief gesprek; ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een autistische jongeman. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die het openbaar ministerie niet-ontvankelijk had verklaard in de vervolging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in zijn vervolging.

De zaak begon met een melding aan de politie in maart 2007, waarin twee medewerkers van een sportschool aangaven dat de verdachte hen had betast. Tijdens een informatief gesprek met de moeder van het slachtoffer, dat op 29 maart 2007 plaatsvond, gaf zij aan dat haar zoon geen seksuele handelingen had ervaren. Op 2 april 2007 deed zij geen aangifte. Echter, op 11 april 2007 deed de verdachte een spontane verklaring waarin hij aangaf seksueel contact te hebben gehad met het slachtoffer. Het hof oordeelde dat er geen gerichte vragen door de politie waren gesteld, waardoor de verklaring als spontaan kon worden beschouwd.

Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een vormverzuim en dat de beginselen van een behoorlijke procesorde niet waren geschonden. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks de eerdere beslissing van de rechtbank. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Arnhem voor verdere behandeling, waarbij het hof benadrukte dat de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik niet in de weg stond aan de vervolging.

De beslissing van het hof was dat het openbaar ministerie ontvankelijk werd verklaard in zijn vervolging en dat de zaak terug werd verwezen naar de rechtbank Arnhem, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: [parketnummer]
Uitspraak d.d.: 28 oktober 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 9 januari 2009 in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] [geboortejaar],
wonende te [adres verdachte].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 oktober 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H. van der Linden, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof zich niet verenigt met het vonnis van de rechtbank. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging moet worden verklaard, omdat sprake is van een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijk proces. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte ten tijde van een zogenaamd informatief gesprek met de politie ten onrechte nog niet als verdachte was aangemerkt en daarom is verhoord zonder dat hem de cautie was geven.
Het hof overweegt, conform hetgeen de officier van justitie in de appelschriftuur heeft aangegeven, het volgende.
In maart 2007 heeft de politie de melding ontvangen dat twee medewerkers van een sportschool door verdachte zijn betast. Deze medewerkers hebben ook hun zorg geuit over het gedrag van verdachte richting [naam], een autistische en verstandelijk gehandicapte jongeman. Er zouden mogelijke seksuele handelingen tussen beiden hebben plaatsgevonden.
Op 29 maart 2007 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met de moeder van [naam], waarin zij de politie heeft aangegeven dat er volgens haar zoon geen seksuele handelingen tussen hem en verdachte hebben plaatsgevonden en dat er niets tegen zijn zin is gebeurd. Op 2 april 2007 heeft de moeder van [naam] aangegeven geen aangifte van mogelijk seksueel misbruik te willen doen.
Naar het oordeel van het hof kan uit het vorenstaande worden opgemaakt dat op dat moment weliswaar sprake lijkt te zijn van onheuse bejegening van [naam] door verdachte, maar dat waren geen feiten of omstandigheden die ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit opleverden en op grond waarvan
verdachte op dat moment reeds door de politie of het openbaar ministerie als verdachte kon worden aangemerkt. Hooguit kan gesteld worden dat er een risico daartoe bestond.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat het gesprek op 11 april 2007 tussen verdachte en de politie, met als doel verdachte erop te wijzen dat er meldingen waren gedaan van mogelijk seksueel misbruik door verdachte van [naam], dan ook heeft kunnen plaatsvinden zonder dat voorafgaand aan dit gesprek de cautie aan verdachte was gegeven. Een dergelijk informatief gesprek past naar de mening van het hof ook bij een van de kerntaken van de politie, namelijk handhaving van de maatschappelijke orde en het stoppen van onwenselijk gedrag.
Het hof is ten aanzien van de tijdens het gesprek op 11 april 2007 afgelegde verklaring van verdachte, dat hij tweemaal seksueel contact met [naam] heeft gehad, van oordeel dat niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat er door de politie gerichte daartoe strekkende vragen zijn gesteld. Hetgeen de verdachte heeft verteld kan dan ook worden opgevat als een spontane verklaring. Blijkens het proces-verbaal dat van dit gesprek is opgemaakt, hebben de verbalisanten daarna ook niet doorgevraagd bij verdachte, maar hem onmiddellijk aangegeven dat zij gelet op deze nieuwe informatie in overleg met de officier van justitie zouden treden over een te nemen beslissing in deze zaak. Hierbij is aan verdachte ook het mogelijke vervolgtraject uitgelegd.
Uiteindelijk heeft de moeder van [naam] op 23 april 2007 aangifte gedaan en heeft op 27 april 2007 het studioverhoor van [naam] plaatsgevonden. Daarin geeft hij openheid van zaken over de seksuele handelingen die tussen hem en verdachte hebben plaatsgevonden. Vervolgens is verdachte op 7 mei 2007 telefonisch uitgenodigd om op het politiebureau te verschijnen met de mededeling dat hij dan in verband met de zaak van [naam] zal worden aangehouden. Het hof stelt vast dat voorafgaand aan de daarop volgende verhoren van verdachte hem telkens de cautie is gegeven.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het bovenstaande geen sprake van een vormverzuim en evenmin is gebleken of aannemelijk geworden dat sprake is van een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort wordt gedaan aan diens recht op een eerlijk proces. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Het hof is voorts, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik voor de thans te nemen beslissing geen rol van betekenis speelt. Deze aanwijzing strekt voor de start van het onderzoek in het bijzonder ter bescherming van slachtoffers van seksueel misbruik en de essentie ervan is niet, zoals de rechtbank stelt, dat in een zedenzaak eerst met het slachtoffer een gesprek moet worden gevoerd en aangifte moet worden gedaan voordat enige verdere actie mag plaatsvinden.
Nu het hof van oordeel is dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn strafvervolging, zal het hof, gelet op artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het vonnis van de rechtbank vernietigen en de zaak terugwijzen naar de rechtbank Arnhem.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging.
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Arnhem, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Aldus gewezen door
mr R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr M.H.M. Boekhorst Carrillo en mr W.R. Rosingh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr C.J. Broersma, griffier,
en op 28 oktober 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr W.R. Rosingh is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.