Parketnummer: 24-002997-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-400023-07
Arrest van 29 oktober 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 november 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Anker, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 01 mei 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) meermalen, in ieder geval éénmaal heeft/hebben geduwd tegen het lichaam van die [slachtoffer] (waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen) en/of geschopt/ geslagen (met een bezemsteel en/of een ijzeren/stalen pijp) en/of geschopt/getrapt op/tegen het lichaam van die [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het hof beschouwt de passage "geschopt/geslagen (met een bezemsteel en/of een ijzeren/stalen pijp) en/of geschopt/getrapt op/tegen het lichaam van die [slachtoffer]" als een kennelijke misslag en leest dit verbeterd als "(met een bezemsteel en/of een ijzeren/stalen pijp) tegen het lichaam heeft geschopt/geslagen en/of meermalen op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt". Hierdoor wordt verdachte niet in enig belang geschaad.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof primair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, nu de (belastende) verklaringen van aangever [slachtoffer], getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] "zodanig qua betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en validiteit [zijn] dat deze geen rol kunnen en mogen spelen".
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. [slachtoffer] woont in [plaats] naast de schoonouders van verdachte. Op 1 mei 2006 heeft er op de oprit van aangever een confrontatie plaatsgevonden tussen aangever enerzijds en verdachte en diens schoonvader anderzijds. In het dossier bevinden zich verklaringen van aangever, aangevers schoonvader (getuige [getuige 1]), buurtbewoner [getuige 2], verdachte, verdachtes schoonvader ([naam]), verdachtes schoonmoeder ([naam]) en getuige [getuige 3].
Volgens de raadsman is de verklaring van aangever [slachtoffer] omtrent de gang van zaken op 1 mei 2006 niet geloofwaardig, omdat [slachtoffer] heeft gesteld zelf niets gedaan te hebben, terwijl verdachte (ook) letsel heeft opgelopen. Daar komt bij dat er sprake is van een jarenlange burenruzie tussen de schoonouders van verdachte en aangever [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] er alle belang bij zou hebben om verdachte en diens schoonvader te belasten.
Het hof stelt voorop dat waar sprake is van twee "kampen" aan beide kanten belangen een rol kunnen spelen en dat alle afgelegde verklaringen mede in dat licht moeten worden bekeken. Het hof zal dat ook in de onderhavige zaak in zijn overwegingen betrekken.
Het door de raadsman als eerste genoemde argument doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, omdat onduidelijk is óf er bij verdachte sprake was van letsel en zo ja, of dit letsel door aangever is veroorzaakt. In het dossier bevinden zich slechts twee onduidelijke foto's van een knie en het linker bovenbeen/de heup van verdachte. Op deze foto's is niet te zien of er sprake is van letsel. Een medische verklaring ontbreekt. Als er echter bij verdachte wel sprake was van letsel, is het de vraag of dit letsel door aangever is veroorzaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij is gevallen toen aangever over de bloembakken viel, omdat zij allebei een eind van de bezem vasthielden. Eventueel letsel op de knie en het linkerbovenbeen/de heup van verdachte zou derhalve door deze val verklaard kunnen worden. Het enkele feit dat aangever heeft verklaard geen geweld tegen verdachte uitgeoefend te hebben, maakt deze verklaring derhalve niet ongeloofwaardig.
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn volgens de raadsman niet betrouwbaar, omdat niet valt uit te sluiten dat er breed overleg is geweest tussen [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2]. De verklaring van [getuige 2] bij de politie zou voorts niet gebruikt kunnen worden omdat deze verklaring is afgelegd in aanwezigheid van de ouders en broer van [getuige 2], waardoor er geen sprake meer is van een eigen oorspronkelijke waarneming. Ten aanzien van de verklaring van [getuige 1] heeft verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat [getuige 1] het incident niet kan hebben gezien vanaf de plek waar hij stond.
Het hof overweegt ten aanzien van het eerstgenoemde dat inderdaad niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, maar dat dit evenzeer geldt voor verdachte en zijn schoonouders. Het hof zal ook dit aspect laten meewegen in zijn beoordeling.
Ten aanzien van het politieverhoor van [getuige 2] is het hof het met de raadsman eens dat het een ongewenste gang van zaken is geweest dat familieleden van [getuige 2] daarbij aanwezig zijn geweest. Het hof stelt echter vast dat [getuige 2] op 30 juni 2008 is gehoord door de rechter-commissaris en dat hij ter gelegenheid van dit verhoor heeft verklaard dat hij het verslag van het politieverhoor heeft doorgelezen en dat hetgeen in dit verslag is opgenomen door hemzelf is waargenomen. Gelet hierop acht het hof het niet noodzakelijk om de politieverklaring van [getuige 2] uit te sluiten van het bewijs.
Ten aanzien van de verklaring van de getuige [getuige 1] heeft verdachte ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat [getuige 1] het incident niet gezien kán hebben vanaf diens carport. Ook de schoonmoeder van verdachte heeft dit bij de rechter-commissaris verklaard. Het hof stelt echter vast dat zowel verdachte als zijn schoonmoeder hebben aangegeven dat zij [getuige 1] op zijn carportgedeelte hebben zien staan vlak vóór het incident waarbij verdachte betrokken was. Verdachte heeft hem daar zien staan toen hij richting [slachtoffer] liep en verdachtes schoonmoeder heeft hem daar gezien vlak voordat zij naar buiten liep. Over de plaats waar [getuige 1] stond tijdens het incident hebben zij niet verklaard. De enige die daarover iets heeft gezegd, is [getuige 1] zelf. Hij heeft verklaard dat hij tijdens het incident op zijn oprit stond en vanaf daar alles kon zien. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris dat [getuige 1] op een gegeven moment op zijn oprit buiten de carport stond, leidt het hof af dat de oprit kennelijk langer is dan de carport. Het is dus goed mogelijk dat getuige [getuige 1] eerst - toen hij gezien werd door verdachte en diens schoonmoeder - op het carportgedeelte van de oprit stond en daarna
- tijdens het incident - wat verder de oprit af is gelopen. Dat [getuige 1] ook vanaf die locatie het incident niet gezien kan hebben, is door verdachte niet aangevoerd. [getuige 1] zelf heeft verklaard dat hij op de oprit stond en vanaf daar alles kon zien. Gelet op het voorgaande treft het betoog van de verdachte geen doel.
De verweren ten aanzien van de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2] worden derhalve verworpen, met dien verstande dat het hof onderkent dat met voorzichtigheid met deze verklaringen dient te worden omgegaan, gelet op de onderliggende langslepende burenruzie, waarbij [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2] één "kamp" vormen en verdachte en zijn schoonouders het andere "kamp". De getuige [getuige 3], die pas twee jaar na het gebeuren is gehoord, rekent het hof ook tot het laatstgenoemde kamp. Verdachte en [getuige 3] zijn bekenden van elkaar en hebben - in verdachtes eigen woorden - op enig moment uitvoerig met elkaar over deze zaak gesproken. Het hof ziet zich aldus voor de vraag gesteld of aan de verklaringen van één van beide kampen meer geloof dient te worden gehecht dan aan de verklaringen van het andere kamp.
Het hof stelt hiertoe vast dat de verklaringen van aangever [slachtoffer], [getuige 2] en [getuige 1] in grote mate met elkaar overeenstemmen. De verklaring van verdachte omtrent de gang van zaken vindt daarentegen onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen is in het bijzonder van belang dat aangever, na de confrontatie met verdachte (en diens schoonvader) op aangevers eigen oprit, (rode) striemen op zijn rug bleek te hebben. Dit is zowel door de politie als door een arts geconstateerd. Uit de door verdachte, zijn schoonouders en [getuige 3] geschetste gang van zaken kan dit letsel geenszins verklaard worden. Gelet hierop heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verklaringen van verdachte, zijn schoonouders en [getuige 3] niet op waarheid berusten.
Dit geldt niet voor de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2]. Uit hun verklaringen kan zowel het letsel van [slachtoffer] als het eventuele letsel van verdachte zeer goed verklaard worden. Al met al ziet het hof geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2] als onbetrouwbaar en/of onbruikbaar voor het bewijs te betitelen. Het hof gaat dan ook uit van de gang van zaken zoals door deze personen geschetst.
Bewezenverklaring
Het hof acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 mei 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) meermalen met een bezemsteel en een ijzeren pijp tegen het lichaam heeft geslagen en meermalen tegen het lichaam heeft geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft onder-vonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van mishandeling.
Strafbaarheid
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof subsidiair aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer. Dit verweer wordt verworpen, omdat het hof uitgaat van de gang van zaken zoals door aangever [slachtoffer] geschetst en er derhalve geen sprake was van een noodweersituatie.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook voor het overige niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 1 mei 2006 samen met zijn schoonvader schuldig gemaakt aan mishandeling. Zij hebben aangever [slachtoffer] - de buurman van verdachtes schoonvader - met een bezemsteel en een ijzeren pijp tegen het lichaam geslagen en hem tegen het lichaam geschopt. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Het hof houdt bij de stafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 juli 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De ernst van het feit rechtvaardigt de oplegging van een werkstraf van na te melden duur. Gelet op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, zal het hof de helft van deze straf in voorwaardelijke vorm opleggen. Deze voor-waardelijke straf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard en dat hij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en is deze vordering dus niet meer aan de orde.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. Hielkema voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.