ECLI:NL:GHARN:2009:BK1272

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21.002950/08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis vrijspraak verdachte in hoger beroep met betrekking tot voorbereiding van ernstige delicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte was eerder vrijgesproken van de voorbereiding van moord, doodslag, afpersing, zware mishandeling, diefstal met geweld en bedreiging. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar met aanvulling en verbetering van de gronden. Het hof oordeelde dat de waarderingen van het bewijsmateriaal door het hof tot dezelfde uitkomst leidden als die van de rechtbank, hoewel de argumentatie op enkele punten verschilde.

Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte en zijn medeverdachten de intentie hadden om de in de tenlastelegging genoemde ernstige delicten te plegen. De omstandigheden waaronder de verdachten handelden, zoals het dragen van kogelwerende vesten en het gebruik van meerdere voertuigen, wezen op een georganiseerde en mogelijk intimiderende actie, maar niet noodzakelijkerwijs op de voorbereiding van ernstige misdrijven. Het hof benadrukte dat de beoordeling van de 'kennelijk bestemde' voorwerpen voor een delict moet plaatsvinden op basis van alle omstandigheden en dat de intentie van de verdachten niet eenduidig kon worden vastgesteld.

De uitspraak van het hof is een bevestiging van de eerdere vrijspraak, waarbij het hof de argumenten van de verdediging en de verklaringen van getuigen zorgvuldig heeft gewogen. De beslissing van het hof is genomen in het licht van de feiten en omstandigheden die in de zaak naar voren zijn gekomen, en het hof heeft geconcludeerd dat er geen bewijs was voor de opzet op de in de tenlastelegging vermelde delicten.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-002950-08
Uitspraak d.d.: 16 oktober 2009
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 26 juni 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 oktober 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder 1 tenlastegelegde tot een gevangenisstaf van 3 jaren onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, K.K. Hansen-Löve, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bevestigen met aanvulling en verbetering van de rechtsgronden.
Inleiding
De waarderingen van het bewijsmateriaal door het hof leiden, zoals hierna blijkt, tot dezelfde uitkomst waartoe de rechtbank is gekomen. De argumentatie van het hof verschilt echter op enkele punten van die van de rechtbank. Het hof acht een aan de beoordeling voorafgaande uitgebreide uiteenzetting van de feiten niet nodig, nu die reeds in het vonnis van de rechtbank is opgenomen.
Uitgangspunten voor de beoordeling
Beoordeling in concreto
* Het hof acht aannemelijk dat het optreden van de groep als zodanig de indruk heeft gewekt van een “strafexpeditie” naar aanleiding van de mishandeling van [A] in de nacht van 4 april op 5 april 2006 te Utrecht. Het hof kan daaraan echter niet zonder meer de conclusie verbinden dat bij (iedereen binnen) de groep het voornemen bestond tot het plegen van zeer ernstige delicten tegen de daders van die mishandeling. Het hof heeft immers op grondslag van de tenlastelegging het gedrag van elke afzonderlijke verdachte te beoordelen, en zulks op basis van de feitelijke gegevens zoals die blijken uit het bewijsmateriaal waarover het hof beschikt.
“Kennelijk bestemd” in art. 46 (oud) Wetboek van Strafrecht
* Of van voorwerpen gezegd dient te worden dat zij “kennelijk bestemd” zijn voor de voorbereiding van een delict moet worden beoordeeld op grond van alle omstandigheden. De bestemming kan blijken uit verklaringen van personen en/of uit de (aard van de) voorwerpen en/of andere omstandigheden. Zoals de advocaat-generaal terecht heeft opgemerkt dienen alle feiten en omstandigheden (ook) in onderling verband en samenhang te worden bezien.
* De woorden “kennelijk bestemd” zijn in de tenlastelegging klaarblijkelijk in dezelfde zin gebruikt als in art. 46 (oud) Sr. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot art. 46 (oud) Sr houdt onder meer het volgende in: “De gebezigde middelen moeten kennelijk bestemd zijn tot het criminele doel. De misdadige bestemming moet voor de gemiddelde rechtsgenoot, gelet op de omstandigheden waaronder de middelen werden gebruikt en aangetroffen, in het oog springen. Het wederrechtelijkheidsgehalte van de verboden gedraging wordt uiteraard bij de voorbereidingshandeling ontleend aan het uiteindelijk voorgestelde doel en niet - zoals bij het voltooide delict - aan het gevolg. Dit betekent dat de causaliteit die bij poging en het volkomen delict zo’n grote rol speelt hier vrijwel buiten spel staat en dat haar functie wordt overgenomen door de finaliteit van de daad.” (...).
In zijn arrest van 20 februari 2007 (LJN AZ0213) heeft de Hoge Raad overwogen:
“Bij de beantwoording van de vraag of de in art. 46.1 (oud) Sr vermelde voorwerpen, etc., afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm “kennelijk bestemd” zijn tot het begaan van het misdrijf in de zin van deze bepaling, kan, naar mede volgt uit de wetsgeschiedenis, niet worden geabstraheerd van het misdadige doel dat verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had.”
“N.N.-getuige”
Naar het oordeel van het hof is de zogenaamde “ N.N.-getuige” die tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd en door de rechter-commissaris is verhoord, niet aan te merken als een getuige wiens identiteit niet blijkt als bedoeld in art. 344a Sv. Van de getuige staat immers vast dat hij wel zodanig kon worden geïndividualiseerd dat de verdediging zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting heeft kunnen verzoeken. De getuige is - met toepassing van art. 190 van het Wetboek van Strafvordering - ook door de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsvrouw gehoord. Hoewel aan de voorwaarden voor het gebruik van die verklaring is voldaan (vergelijk onder meer HR 12 mei 2009, LJN BG6608), acht het hof het niet verantwoord aan bepaalde onderdelen van de verklaringen van deze getuige geloof te hechten, zoals hieronder nader wordt toegelicht.
Beoordeling
Verklaringen
Geen van de verdachten heeft met zoveel woorden verklaard dat het optreden gericht was op het plegen van een van de delicten die in de tenlastelegging worden vermeld (moord, doodslag, zware mishandeling, afpersing, diefstal met geweldpleging). De verdachten hebben over het doel van de komst naar en optreden in Utrecht niet gelijkluidend verklaard. Een deel spreekt van het verrichten van bezigheden als portier (waarvoor ze dan een kogelwerend vest zouden hebben gedragen), een ander deel - naar het hof begrijpt - van (niet meer dan) het bespreken van een vergoeding van de medische kosten van [A], weer een ander van niet meer dan vragen of de daders van de mishandeling al waren aangehouden. Het hof acht deze verklaringen - in het licht van de hieronder vermelde omstandigheden - niet aannemelijk, in die zin dat het doel tot de genoemde punten beperkt zou zijn. Maar dat betekent niet dat daaruit zou kunnen of mogen afgeleid dat de actie geen ander doel kan hebben gehad dan het plegen van een van de in de tenlastelegging vermelde delicten (zie ook hieronder) noch dat de conclusie mag worden getrokken dat zij bewust een onaannemelijke verklaring hebben afgelegd om te bemantelen dat de actie dat doel had en geen ander.
Auto’s
Uit de omstandigheid dat verdachte met anderen over auto’s beschikte, valt op zich niet af te leiden dat de actie waaraan verdachte deelnam gericht was op een van de in de tenlastelegging vermelde delicten. De omstandigheid kan wel van belang zijn in verband met andere voorwerpen en andere omstandigheden (zie hieronder).
Vuurwapens
Niet gebleken is dat verdachte in het bezit was van een vuurwapen. Weliswaar kan uit een aantal gegevens worden afgeleid dat er enkele personen in de groep waren die vuurwapens onder zich hadden, maar uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte ervan op de hoogte was dan wel dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde dat er vuurwapens waren. De verklaringen van de N.N.-getuige houden in dat deze vuurwapens heeft gezien bij de groep. Het hof acht het echter – bij gebreke aan ondersteuning – niet verantwoord geloof te hechten aan de verklaringen van de N.N.-getuige over de (vuur)wapens, voor zover deze inhouden dat vuurwapens en handgranaten zichtbaar werden gedragen door personen die hij gezien heeft. In de eerste plaats heeft de getuige hierover anders verklaard tegenover de rechter-commissaris dan tegenover de politie. Immers, bij de rechter-commissaris spreekt hij anders dan tegenover de politie ook over handgranaten en een kleine mitrailleur, zonder dat duidelijk is waarom hij over die opmerkelijke voorwerpen niet eerder heeft verklaard. In zoverre heeft ook de advocaat-generaal opgemerkt geen geloof te hechten aan de verklaring van deze getuige. Voor wat betreft de passages in de verklaringen van de getuige over andere vuurwapens en de zichtbaarheid daarvan geldt dat noch een van de observanten noch een van de andere getuigen in de andere gelegenheden – welke in ongeveer dezelfde positie als de getuige moeten zijn geweest – hierover uitdrukkelijk hebben verklaard. Kennelijk zijn over hetgeen in “Magic” is voorgevallen geen andere personen als getuigen gehoord dan de N.N.-getuige. Eén van de observanten spreekt weliswaar van een “voorwerp”, maar het is niet duidelijk geworden om wat voor voorwerp het hier gaat.
Kogel- en/of steekwerende vesten
Vast staat dat een aantal verdachten een kogelwerend vest droeg. Verdachte was een van degenen die een vest droegen. De vesten waren uitgedeeld op een parkeerplaats tussen Amsterdam en Utrecht. Daaruit leidt het hof af dat degenen die daarbij aanwezig zijn geweest wisten dat ook de anderen een vest droegen. Uit de omstandigheid dat kogelvrije vesten werden gedragen, leidt het hof af dat rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat er op de leden van de groep zou worden geschoten. Maar het gaat het hof te ver om uit een en ander af te leiden dat de leden van de groep niet alleen bereid waren tot een gewelddadige confrontatie maar ook tot doel hadden een of meer van de in de tenlastelegging vermelde delicten te begaan en verdachte zulks wist dan wel willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop aanvaardde. Niet gezegd kan worden dat degenen die een kogelwerend vest hadden dan wel wisten dat dergelijke vesten waren uitgedeeld, uit deze omstandigheid hebben moeten afleiden dat er personen van de groep waarvan zij deel uitmaakten vuurwapens bij zich zouden hebben dan wel dat zij willens en wetens de kans daarop aanvaardden. Andere scenario’s kunnen naar het oordeel van het hof niet boven redelijke twijfel worden uitgesloten. Zo kunnen de leden van de groep ervan zijn uitgegaan dat de daders van de mishandeling van [A] zich tot bescherming van zichzelf tegen represailles zouden hebben voorzien van vuurwapens, met welke kans de leden van de groep rekening hielden door het dragen van kogelwerende vesten.
Andere omstandigheden
De vraag rijst of er andere omstandigheden zijn waaruit de “kennelijke bestemming” van de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen tot het misdadige doel volgt. In het bijzonder gaat het om de volgende punten:
- Verdachte was niet alleen maar maakte deel uit van een grote groep van 20 of meer personen, terwijl de daders van de mishandeling van [A] - naar verdachten moeten hebben geweten - met een aanzienlijk geringer aantal waren geweest. Een en ander duidt erop dat men de daders van de mishandeling met een overmacht aan personen wilde benaderen.
- De verdachten bevonden zich samen met anderen in een zestal auto’s die in colonne door de Utrechtse binnenstad naar een drietal horecagelegenheden reden en midden op straat werden geplaatst zodat deze werd afgezet, terwijl telkens een aantal personen de auto’s verliet om een restaurant binnen te gaan - waaronder het etablissement waar [A] was mishandeld - op zoek naar de daders van die mishandeling en anderen zich op een bepaalde manier posteerden en weer anderen in de auto’s bleven, waarna eenieder zonder overleg weer in de auto’s stapte. Een en ander duidt op planmatig, georganiseerd en als bedreigend ervaren optreden.
- De wijze waarop de personen die de horecagelegenheden binnengingen navraag deden naar de gezochte personen werd door andere aanwezigen als intimiderend ervaren. De eigenaar van een van de gelegenheden sprak zelfs van een “maffia-achtig optreden”. Hierbij zijn dreigementen geuit, waarbij het in ieder geval in één geval om bedreiging met openlijk geweld tegen goederen gaat. Verdachte wordt van medeplegen van die bedreiging vrijgesproken omdat het opzet op de bedreiging van de betrokken persoon niet bewezen wordt geacht. Weliswaar is door de N.N.-getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat één van de mannen iedereen dood dreigde te maken en dat degene die [B] zou verstoppen tezamen met hem zou doodgaan. Maar deze bewoordingen worden niet bevestigd door een andere bron noch door de eerdere verklaring van de getuige tegenover de politie. Het hof vindt het bij deze stand van zaken niet verantwoord geloof te hechten aan de passage in de verklaring van de getuige tegenover de rechter-commissaris. Naar het oordeel van het hof kan het intussen niet anders dan dat alle leden van de groep beseften dat hun optreden als intimiderend werd ervaren.
- Uit de taps van een aantal telefoongesprekken kan worden afgeleid dat leden van de groep de identiteit van de personen naar wie men op zoek was kenden en dat in ieder geval enkele leden wisten wat men zou doen als zij gevonden zouden worden. Maar er is in de getapte gesprekken niet concreet besproken wat men zich in concreto voorstelde te zullen doen.
De hier vermelde omstandigheden duiden er weliswaar op dat de leden van de groep bepaald geen vriendelijke bedoelingen hebben gehad ten aanzien van de daders van de mishandeling maar naar de uiterlijke verschijningsvorm kan hieruit niet zonder meer worden afgeleid dat het doel van de actie was gelegen in een van de in de tenlastelegging vermelde delicten. Als men het begaan van een delict op het oog had, zou er sprake kunnen zijn van een ander delict, waarop niet acht jaar of méér gevangenisstraf is gesteld.
Verklaringen, voorwerpen en andere omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd
Nu op grond van de verklaringen van de verdachten en anderen niet mag worden aangenomen dat het doel van de actie was het (mede)plegen van een van de in de tenlastelegging vermelde delicten, is het de vraag of die misdadige bestemming voor de gemiddelde rechtsgenoot, gelet op de omstandigheden waaronder de middelen werden gebruikt en aangetroffen, in het oog moest springen. Bij de beoordeling van de kennelijke bestemming van voorwerpen dient daarbij te worden uitgegaan van voorwerpen waarvan de verdachte wist dat zij aanwezig waren dan wel ten aanzien van welker aanwezigheid hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde. Dat heeft op grond van hetgeen eerder is overwogen tot gevolg dat de vuurwapens buiten beschouwing moeten blijven.
Ten aanzien van de overgebleven relevante omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - kan het hof niet zeggen dat de misdadige bestemming - zoals gespecificeerd in de tenlastelegging - voor de gemiddelde rechtsgenoot, gelet op de omstandigheden waaronder de middelen werden gebruikt en aangetroffen, in het oog moest springen. Het hof kan niet boven redelijke twijfel andere mogelijkheden uitsluiten. Hiertoe behoren de mogelijkheid dat de leden van de groep ervan zijn uitgegaan dat de daders van de mishandeling van [A] zich tot bescherming van zichzelf tegen represailles zouden hebben voorzien van vuurwapens en de mogelijkheid dat het doel gericht was op een minder ernstig delict. Het hof komt daarmee tot dezelfde conclusie als de rechtbank in deze zaak.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met aanvulling en verbetering van de gronden als hiervoor overwogen.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr J.H.M. Zwinkels en mr R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 16 oktober 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.