Parketnummer: 21-004750-08
Uitspraak d.d.: 9 oktober 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van
17 november 2008 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboren in 1947],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 september 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en ontzetting uit het beroep van therapeut voor de duur van vier jaren. Daarnaast dient de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 7.500,= als voorschot te worden toegewezen.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr M.P. Nan, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 1996 tot
1 december 2005 te [plaats A], althans in het arrondissement [plaats B], terwijl
hij toen (in de hoedanigheid van psychiater) werkzaam was in de
gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster],
die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg
had toevertrouwd, waarbij die ontucht er (telkens) in heeft bestaan of er
(telkens) mede in heeft bestaan dat hij, verdachte,
- de borst(en) van die [aangeefster] heeft aangeraakt/betast, en/of
- met zijn, verdachtes mond aan de borst(en) van die [aangeefster] heeft gelikt
en/of gezogen, en/of
- de vagina van die [aangeefster] heeft aangeraakt, en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [aangeefster] heeft geduwd en/of gebracht
en/of gehouden en/of vervolgens haar heeft gevingerd, en/of
- zijn (ontblote) penis door die [aangeefster] heeft laten aanraken;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door de raadsman is betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verschillende onderdelen van de tenlastelegging niet bewezen kunnen worden. Er zijn volgens de raadsman te veel twijfels aanwezig over de aard van de relatie tussen aangeefster en verdachte en de afhankelijkheid van aangeefster daarin en de vraag of er sprake is van ontucht in de zin van artikel 249 Sr.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de materiële wederrechtelijkheid van het handelen ontbreekt. Het hof vat dit verweer op als een bewijsverweer, nu het een bestrijding van het ontuchtig karakter van de handelingen betreft.
Door de raadsman is in verband met bovengenoemde verweer (primair) verzocht nog geen arrest te wijzen, maar de zaak aan te houden en een deskundige te benoemen voor het doen van een persoonlijkheidsonderzoek van aangeefster, waarbij de vraag centraal dient te staan of bij aangeefster sprake is geweest van afhankelijkheid in de periode dat zij door de verdachte werd behandeld.
Verklaringen van de verdachte
Verdachte heeft onder andere tijdens de zitting van het hof op 25 september 2009 aangegeven dat de handelingen - zoals omschreven achter de gedachtestreepjes in de tenlastelegging - hebben plaatsgevonden.
Verdachte is op 8 en 9 maart 2008 door de politie verhoord. Hij heeft toen onder meer verklaard:
(opmerking griffier: bepaalde passages zijn hierna weggelaten ter bescherming van de privacy-belangen van aangeefster)
“Sinds 1985 ben ik psychiater van beroep (p. 188).
In mijn praktijk in [plaats A] doe ik alleen psychiatrie (p. 189).
Ik denk dat zij ([aangeefster]) zich in ongeveer 1990 heeft gemeld als patiënte (p. 192).
(passage weggelaten)
In die jaren heeft zij een intensieve behandeling door mij gehad (p. 193).
(passage weggelaten)
Ik denk als een gynaecoloog vaginaal onderzoek doet bij een vrouw hij haar seksueel aanraakt. Zo heb ik ook [aangeefster] aangeraakt. (…) Het oogmerk is dan therapie. Zo heb ik haar ook aangeraakt. Wel seksueel maar niet erotisch. (…)
(passage weggelaten)
U vraagt met welke collega’s ik deze behandeling overlegd heb. Ik heb dat niet gedaan. Ik denk dat binnen de beroepsgroep deze behandeling erg veel onbegrip zou oproepen. Ik dacht dit is zo’n uniek geval. Dit is niet uit te leggen (p. 201).
( passage weggelaten)
Ik zou steeds gezegd hebben dat het een geheim tussen ons tweeën was. Ja dat klopt. Ook dat de grenzen moesten worden bewaakt. Dat klopt. Ik wist namelijk dat als dit aan de grote klok gehangen zou worden dat dit narigheid zou opleveren. Zowel voor haar, haar man als voor mij. Het was voor haar bedoeld als patiënt. Ik besefte dat dit moeilijk uit te leggen valt aan wie dan ook. (p. 208).
(passage weggelaten)”
In zijn schriftelijke bijdrage ten behoeve van de behandeling door de rechtbank schrijft verdachte onder meer:
“In de behandeling welke ik als psychiater aan klaagster gegeven heb, ging het niet om seksualiteit maar om therapie (p. 2).
(passage weggelaten)
Gedreven door de wanhoop van patiënte en door het feit dat alle genoemde behandelingen onvoldoende soelaas boden, zocht ik met patiënte naar een andere oplossing. Zo kwamen we op de behandelmethode van Terruwe, ook bekend als de tactiele bevestiging (p. 5).
Samenvattend kan ik zeggen dat ik in deze uitzonderlijke situatie op grond van mijn professionele autonomie bewust voor deze vorm van therapie heb gekozen waarbij compassie de drijfveer was (passage weggelaten).”
Tijdens de zitting van het hof heeft de voorzitter een passage voorgelezen uit het artikel van prof. mr J.H. Hubben, Sexuele handelingen in de hulpverleningssituatie (Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1994, nr. 1, p. 3 e.v.), namelijk uit de paragraaf ‘Normering door tuchtcolleges’:
‘Ook sexueel contact met patiënten om therapeutische redenen, die ter rechtvaardiging regelmatig worden aangevoerd, wordt onder alle omstandigheden en in duidelijke bewoordingen afgewezen.’
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij - reeds tijdens de behandeling van
aangeefster - op de hoogte was van de afwijzende opvattingen van de tuchtcolleges over seksuele contacten op therapeutische gronden.
Op de vraag van de voorzitter aan verdachte of hij tijdens de behandeling van aangeefster met collega’s heeft gesproken over de door hem toegepaste behandelmethode, heeft verdachte geantwoord dat hij met 1 collega heeft gesproken, waarna de raadsman een anoniem schrijven van de hand van die collega heeft overgelegd, waarin onder andere staat:
‘Tijdens de gesprekken in deze periode is regelmatig het punt van seksuele aanraking aan de orde geweest. We hebben daar in alle openheid over gesproken en ik heb [verdachte] daarin leren kennen als een integere en bezielde psychiater die zeer begaan was met zijn patiënten in het algemeen en met de genoemde categorie in het bijzonder.
Hoewel ik besefte dat dit buiten de beroepscode voor hulpverleners valt, was ik met hem van mening dat de ernst van de situatie deze handelingen kunnen wettigen.’
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat in verband met de vraag of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, de volgende vragen van belang zijn:
1) Heeft de verdachte met aangeefster seksuele handelingen verricht?
2) Vonden deze plaats in het kader van de behandeling van aangeefster door de verdachte in zijn hoedanigheid als psychiater?
3) Waren deze handelingen in overeenstemming met de professionele standaard zoals deze gold tijdens de behandeling van de aangeefster en zo nee, wist de verdachte dit?
Ad 1 en 2) Gelet op de aard van de handelingen, zoals omschreven in de tenlastelegging, de verklaringen van verdachte dat hij die handelingen heeft gepleegd en hetgeen verdachte heeft verklaard over de reden van de seksuele handelingen, dienen de eerste twee vragen bevestigend te worden beantwoord.
Ad 3) Uit het dossier blijkt niet dat de seksuele handelingen noodzakelijk waren in die zin dat de gezondheidsituatie van patiënte deze handelingen eiste en er geen alternatieven voorhanden waren.
Weliswaar zegt de verdachte dat hij tijdens de behandeling die opvatting was toegedaan, zij het dat hij nu daaraan twijfelt omdat hij er steeds meer rekening mee houdt dat aangeefster heeft gesimuleerd.
In geval sprake was van simulatie, kan gesteld worden dat de seksuele handelingen niet noodzakelijk waren.
In geval geen sprake was van simulatie, is de opvatting van de verdachte dat de handelingen door een medische noodzaak geboden waren, onvoldoende om tot de conclusie te komen dat geen sprake was van ontucht in de zin van artikel 249 Sr. Daarvoor is nodig dat die opvatting in overeenstemming is met de professionele standaard binnen de gezondheidszorg. Het hof mist de expertise om op basis van medische criteria de handelwijze van de verdachte te beoordelen en is daarom afhankelijk van hetgeen de professionele standaard daaromtrent bepaalt.
Er is slechts 1 anoniem gebleven collega hulpverlener die verklaart dat hij met verdachte van mening was dat de ernst van de situatie de seksuele handelingen kon wettigen. Voor zover het hof bekend, zijn er geen andere beroepsgenoten van de verdachte die de door de verdachte toegepaste therapie - waarvan de seksuele handelingen onderdeel uitmaakten – verdedigen of verdedigden.
Het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg achtte de handelwijze (waaronder de seksuele handelingen) van verdachte zodanig ernstig dat het op 15 mei 2007 als maatregel de algehele inschrijving van de verdachte in het register ex artikel 3 van de Wet op de Beroepen Individuele Gezondheidszorg doorhaalde. Het door de verdachte ingestelde beroep werd door het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg op 1 juli 2008 verworpen.
Uit hetgeen verdachte heeft verklaard, blijkt dat hij reeds tijdens de behandeling van aangeefster er rekening mee hield dat zijn beroepsgenoten geen begrip zouden hebben voor de seksuele handelingen, die in het kader van de therapie plaatsvonden. Mede om die reden heeft hij aangeefster om geheimhouding gevraagd.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte opzettelijk ontucht gepleegd in de tenlastegelegde periode, nu vaststaat dat hij als psychiater aangeefster behandelde en hij in het kader van de behandeling seksuele handelingen met aangeefster verrichtte waarvan niet gezegd kan worden dat deze volgens de professionele standaard geboden waren en de verdachte reeds ten tijde van de behandeling van aangeefster er rekening mee hield dat die seksuele handelingen door zijn beroepsgenoten zouden worden afgekeurd. Het hof is daarbij van oordeel dat de afhankelijkheid van aangeefster voldoende vaststaat nu de seksuele handelingen onderdeel vormde van de behandeling die aangeefster onderging en verdachte degene was die als deskundige (weliswaar in overleg met aangeefster) bepaalde welke therapie hij gaf. Voor het hof is het daarbij niet relevant in hoeverre de door aangeefster geuite klachten (die de basis vormden voor de behandeling) op waarheid berustten.
Niet is gebleken dat verdachte en aangeefster buiten de (weliswaar bijzondere) arts-patiënt-relatie een andere relatie hadden en de seksuele handelingen verband hielden met die andere (liefdes)relatie, zodat er geen noodzaak is te onderzoeken in hoeverre sprake was van een afhankelijkheidssituatie. Deze afhankelijkheidssituatie staat, zoals gezegd, door de aard van de relatie tussen verdachte en aangeefster (die van arts en patiënt) en de afwezigheid van een andersoortige relatie voldoende vast.
Het hof verwerpt de verweren.
Afwijzing verzoek
Gelet op het bovenstaande stelt het hof vast dat er geen noodzaak bestaat voor het laten verrichten van een persoonlijkheidsonderzoek van aangeefster.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 april 1996 tot 1 december 2005 te [plaats A], terwijl hij toen in de hoedanigheid van psychiater werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster], die zich als patiënt aan verdachtes hulp had toevertrouwd, waarbij die ontucht er in heeft bestaan of er mede in heeft bestaan dat hij, verdachte,
- de borsten van die [aangeefster] heeft aangeraakt/betast, en
- met zijn, verdachtes, mond aan de borsten van die [aangeefster] heeft gelikt
en/of gezogen, en
- de vagina van die [aangeefster] heeft aangeraakt, en
- zijn vinger in de vagina van die [aangeefster] heeft en gehouden en vervolgens haar heeft gevingerd, en
- zijn ontblote penis door die [aangeefster] heeft laten aanraken;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patient aan zijn hulp heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast heeft hij geëist dat verdachte voor de duur van 5 jaren wordt ontzet uit het beroep van therapeut.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een beroepsverbod op te leggen.
Verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De officier van justitie kon zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank omtrent de opgelegde straf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte voor de duur van vier jaren wordt ontzet uit het beroep van therapeut.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft als psychiater aangeefster gedurende een lange periode behandeld. In de loop van de behandeling heeft hij haar seksueel aangeraakt. Op een gegeven moment gingen de handelingen verder naar seksuele handelingen. Deze handelingen waren niet volgens de professionele standaard geboden. Verdachte was degene die als deskundige bepaalde welke therapie hij gaf aan aangeefster, die bij hem kwam voor hulp. Hij heeft gedurende een lange periode op een ernstige wijze de professionele grenzen overschreden. Voor dergelijk handelen komt in beginsel een vrijheidsbenemende straf in aanmerking.
Verdachte was echter in de overtuiging dat de behandeling voor zijn patiënt de juiste was. Hij wilde haar helpen. Hij heeft de handelingen niet ter bevrediging van zijn eigen behoeften verricht. Het hof ziet hierin aanleiding de straf te matigen. Ten voordele van verdachte zal het hof rekening houden met het feit, dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de grote persoonlijke gevolgen voor verdachte naar aanleiding van zijn handelen. In de media is veel (negatieve) aandacht besteed aan verdachte. Hiervan ondervindt verdachte nog steeds in zijn dagelijks leven de gevolgen. Hij is ontslagen als docent en bestuurslid van de Stichting [naam stichting]. Ook wordt hij niet meer gevraagd om te prediken binnen zijn kerkelijke gemeente. De inschrijving van verdachte in het register ex artikel 3 van de Wet op de Beroepen individuele Gezondheidszorg is doorgehaald, hetgeen betekent dat verdachte niet meer zijn beroep als psychiater kan uitoefenen. Deze uitspraak is in de Nederlandse Staatscourant en vaktijdschriften bekendgemaakt.
Dit alles geeft het hof aanleiding om op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof zal verdachte gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit wel een forse werkstraf opleggen. Daarnaast zal het hof verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, teneinde verdachte duidelijk te maken dat hij zich in de toekomst dient te weerhouden van dergelijk handelen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof een ontzetting uit het recht tot het uitoefenen van het beroep als therapeut voor de duur van vier jaren uitspreekt. Het beroep van therapeut is onbeschermd. Door het uitspreken van een dergelijk beroepsverbod wordt volgens de advocaat-generaal voorkomen dat verdachte in de toekomst nog als therapeut aan de slag zal gaan. Het hof overweegt omtrent het beroepsverbod het volgende.
Het hof ziet onvoldoende reden het door de advocaat-generaal gevraagde beroepsverbod op te leggen.
In de eerste plaats is de term ‘therapeut’ weinig concreet, waardoor het verbod als therapeut werkzaamheden te verrichten, te onbepaald is.
In de tweede plaats is het hof van oordeel dat het gevaar voor recidive niet zodanig is dat het opleggen van het gevraagde verbod noodzakelijk is.
Als gevolg van de algehele doorhaling in het register ex artikel 3 van de Wet op de Beroepen Individuele Gezondheidszorg, zal de verdachte niet meer kunnen werken als psychiater of psychotherapeut. Hierdoor zullen binnen de reguliere gezondheidszorg geen patiënten meer naar verdachte verwezen worden.
Voorts heeft de verdachte ter zitting aangegeven niet meer als therapeut aan de slag te willen. Verder gaat het hof er van uit dat de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf het recidiverisico zal verkleinen. Tenslotte heeft het bewezen verklaarde feit zodanige juridische en persoonlijke gevolgen voor de verdachte gehad, dat aannemelijk is dat verdachte niet opnieuw het risico zal willen lopen met dergelijke gevolgen geconfronteerd te worden.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 205.000,=, bestaande uit materiële schade tot een bedrag van EUR 55.000,= en immateriële schade tot een bedrag van
EUR 150.000,=. Bij brief van 8 juli 2008 heeft de advocaat van de benadeelde partij mr R. Schoemaker de rechtbank laten weten dat er een civiele vordering is ingediend en dat hij namens de benadeelde partij verzoekt om via de strafrechtelijke procedure 5% van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade als voorschot toe te wijzen.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 7.500,=. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. R. Schoemaker, de vordering tot schadevergoeding toegelicht.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen c.q. niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het feit niet bewezen kan worden danwel niet eenvoudig van aard is.
Voor zover de vordering ziet op vergoeding van de materiële schade is het hof van oordeel dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Ook leent de vordering voor vergoeding van de immateriële schade zich niet voor toewijzing. Het hof vindt het niet eenvoudig na te gaan in welke mate de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het wordt wenselijk geacht dat de civiele rechter de vordering voor vergoeding van de immateriële schade op alle inhoudelijke merites beoordeelt. Het hof zal dan ook geen bedrag als voorschot toekennen. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Wijst af het verzoek tot aanhouding teneinde een deskundige te benoemen voor het doen van een persoonlijkheidsonderzoek van aangeefster.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat bij de uitvoering van de taakstraf 4 (vier) uren in mindering worden gebracht wegens de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten totaal 2 (twee) dagen.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster]:
Verklaart de benadeelde partij, [aangeefster], in haar vordering niet ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr J.D. den Hartog, voorzitter,
mr M.J. Stolwerk en mr A.P. Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier,
en op 9 oktober 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.