Parketnummer: 21-003801-07
Uitspraak d.d.: 10 september 2009 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 10 september 2007 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 februari 2009 en 28 augustus 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr A.P.M.A. Laeyendecker, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 april 2007 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] met een (vlinder-)mes
in/tegen diens borst, althans lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 april 2007 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die
[slachtoffer] met een (vlinder-)mes in/tegen diens borst, althans lichaam, heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 01 april 2007 te Arnhem opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer]) met een (vlinder-)mes in/tegen diens borst,
althans lichaam, heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 01 april 2007 te Arnhem een vlindermes, zijnde een
voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft
gedragen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer weliswaar een steekwond heeft opgelopen op zijn borst. Niet duidelijk is echter geworden hoe diep de steekwond was en hoe het mes door verdachte is gehanteerd. Verdachte heeft verder ontkend het slachtoffer te hebben willen doden. Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had het slachtoffer te doden.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde
Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
De verdachte heeft op de terechtzitting van de rechtbank zakelijk weergegeven verklaard dat hij in de nacht van 31 maart 2007 op 1 april 2007 met twee vrienden uit is geweest in Arnhem en dat zij na het uitgaan naar de parkeerplaats op het Gele Rijdersplein zijn gelopen en dat hij toen achter in een auto is gaan zitten. Vervolgens kwam er ruzie en is hij uitgestapt. Voorts heeft verdachte bij het tonen van een foto van het vlindermes (pagina 24 in dossier nummer PL0780/07-003066) aangegeven dat hij een soortgelijk mes bij zich had in de betreffende nacht. De verdachte heeft verder verklaard dat hij toen hij buiten op de parkeerplaats stond het mes in zijn handen had. Na de ruzie had hij het mes nog steeds bij zich. Op de plek waar hij is aangehouden door de politie heeft hij het mes op de grond gegooid.(1)
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte, in aanwezigheid van zijn raadman, verklaard dat het klopt dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken en dat hij een vlindermes bij zich had. Het was een mes dat je moet uitklappen.(2)
Tegenover de politie heeft de verdachte verklaard dat hij op 31 maart 2007 een vlindermes had meegenomen naar Arnhem. De verdachte wist zich te herinneren dat er iemand in zijn richting rende, tussen de auto’s waar hij op dat moment stond. De verdachte heeft aangegeven dat hij het mes toen al in zijn handen had.(3)
In haar relaas heeft [verbalisant 1] gerelateerd dat zij op 1 april 2007 omstreeks 05:29 uur de melding hoorde dat een persoon op het Willemsplein te Arnhem gestoken zou zijn met een mes. Hierop is zij samen met collega [verbalisant 2] ter plaatse gegaan.
Op het moment dat zij richting het Jansplein liepen werden zij aangesproken door een man, die later bleek te zijn: [getuige 1]. [getuige 1] vertelde dat hij had gezien dat zijn vriend zojuist met een mes in zijn buik gestoken was. Hierop zijn zij naar het slachtoffer gelopen. [slachtoffer] liet op zijn buik ter hoogte van zijn middenrif een wond van ongeveer 1 centimeter zien. Vervolgens is [verbalisant 1] met [getuige 1] naar het Gele Rijdersplein gelopen.
[verbalisant 1] heeft verder gerelateerd dat [getuige 1] verklaarde dat op de parkeerplaats aldaar de vechtpartij zou zijn ontstaan en dat daar ook met het mes gestoken zou zijn, naast de auto van een van de verdachten. Op het moment dat [verbalisant 1] daar stond kwamen vijf mannen het Gele Rijdersplein oplopen. Zij is vervolgens naar collega [verbalisant 3] gelopen, die bij verdachte stond, en heeft gezegd dat verdachte kon worden aangehouden voor poging doodslag, zware mishandeling, dan wel medeplichtigheid daarbij. Hierop is verdachte aangehouden. Op het moment dat [verbalisant 1] weer terugliep naar [getuige 1] gaf [getuige 1] haar aan dat verdachte degene was die met het mes gestoken had.(4)
[Getuige 1] heeft verklaard dat hij ‘de kale man’ een stekende beweging zag maken richting [slachtoffer]. Hij zag deze man het mes in zijn handen houden.(5)
In het aanvullende proces verbaal is een foto overgelegd van verdachte, gemaakt één dag na het tenlastegelegde feit.(6) Ter terechtzitting van het hof is zowel door de raadsvrouw als het hof geconcludeerd dat het haar van verdachte op deze foto is gemillimeterd.(7)
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een jongen zijn arm naar voren stak in de richting van zijn borst. De jongen maakte een snelle steekbeweging. [slachtoffer] voelde een klap op zijn borst en hij voelde pijn.
De man die met een scherp voorwerp stak heeft [slachtoffer] omschreven als een Antilliaanse man, lichter getint dan de andere aanwezige mannen met een normaal postuur.(8) Voorts heeft [verbalisant 4] in het proces verbaal van aangifte van [slachtoffer] als letsel geconstateerd een verticale steekwond van ongeveer twee centimeter midden op de borst van aangever.(9)
Uit medische gegevens blijkt dat [slachtoffer] op 1 april 2007 een wondje had onder zijn rechter borst. Tevens blijkt uit deze gegevens dat er sprake was van minimaal uitwendig bloedverlies, de wond is schoongemaakt en dat er een röntgenfoto van de borstkast is gemaakt.(10)
[Getuige 2] heeft verklaard dat zij op 1 april 2007 te Arnhem op het Gele Rijdersplein iets op de grond heeft horen vallen. Het had het geluid van een sleutelbos. Zij heeft achterom gekeken waar het groepje ook was. Zij zag de lichtst gekleurde jongen direct van haar weglopen. Zij zag dat een meisje met blond krullend haar bleef staan. Zij zag hen bij een portiek blijven staan. Zij zag dat het meisje iets met haar voet aan het doen was. Het leek alsof zij iets wegmoffelde bij een regenpijp. [getuige 2] heeft de agent gezegd wat zij gezien en gehoord had en hem op de betreffende plek gewezen. Zij zag dat de agent daarheen liep. Later kwam de agent weer naar haar toe. De agent heeft haar vervolgens verteld dat hij een vlindermes had gevonden op de aangewezen plek.(11)
In zijn relaas heeft [verbalisant 5] verklaard dat hij het voorwerp, dat op 23 april 2007 (het hof leest 1 april 2007, zoals ook later in hetzelfde relaas wordt vermeld) aan het Gele Rijdersplein te Arnhem in beslag was genomen, heeft onderzocht. [Verbalisant 5] heeft geconcludeerd dat het voorwerp een vlindermes betreft. Het mes heeft een lemmet van zeven centimeter en is niet smaller dan veertien millimeter. Voorts is het voorzien van één snijkant en één stootplaat. Het vlindermes valt niet onder categorie 1 onder 1 van de Wet wapens en munitie. Gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder dit voorwerp is aangetroffen, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat dit voorwerp voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of daarmee te dreigen. Derhalve is dit voorwerp een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1 van categorie IV, onder 7e van de Wet wapens en munitie.(12)
Verweer raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof d.d. 28 augustus 2009 aangevoerd dat haar cliënt dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft betoogd dat cliënt zich niet weet te herinneren of hij het mes dat hij die nacht bij zich droeg had opengeklapt en of hij daarmee heeft gestoken. De verklaring van verdachte dat hij zou hebben gestoken met het mes, is hem als het ware in de mond gelegd en dient te worden uitgesloten voor het bewijs. Voorts heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd:
1) niet bewezen kan worden dat de verwonding van [slachtoffer] een steekverwonding betreft;
2) niet bewezen kan worden dat met het aangetroffen mes de steekverwonding is toegebracht;
3) niet bewezen kan worden dat het mes van cliënt was en
4) niet vastgesteld kan worden dat cliënt met dit mes de verwonding heeft toegebracht.
De raadsvrouw heeft daar aan toegevoegd dat [getuige 1] heeft verklaard over een “kale man” die een steekbeweging zou hebben gemaakt, maar dat geenszins is gebleken dat verdachte deze kale man is. De verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank betoogd dat hij niet kaal was, krullen in zijn haar had en een staart in zijn nek had.
Oordeel hof ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde
Het hof zal de verklaring van de verdachte bij de politie niet uitsluiten voor het bewijs nu het niet aannemelijk acht dat deze verklaring de verdachte in de mond is gelegd. Dat de verklaring van de verdachte, afgelegd in aanwezigheid van zijn raadsman bij de rechter-commissaris, hem ook in de mond zou zijn gelegd acht het hof hoogst onaannemelijk. Ook deze verklaring zal het hof daarom niet uitsluiten voor het bewijs.
Het hof verwerpt voorts de onder 1 tot en met 4 gevoerde verweren.
Wat betreft het onder 1 gestelde overweegt het hof daartoe als volgt.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij direct na een snelle steekbeweging, een klap op zijn borst en pijn voelde. Voorts heeft [verbalisant 4] in het proces verbaal van aangifte van [slachtoffer] als letsel geconstateerd een verticale steekwond van ongeveer twee centimeter midden op de borst van aangever. Medische gegevens tonen aan dat [slachtoffer] een wondje had onder zijn rechter borst. Tevens blijkt uit deze gegevens dat er sprake was van een, zij het minimaal, bloedverlies. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat bij [slachtoffer] een verwonding is ontstaan doordat hij met een mes is gestoken.
Wat betreft het onder 2 gestelde overweegt het hof als volgt.
Het hof acht aannemelijk dat de verwonding met het aangetroffen mes is toegebracht. Weliswaar heeft een technisch sporenonderzoek naar het mes, bijna twee jaar na het tenlastegelegde feit, geen bruikbare sporen opgeleverd, maar op grond van het onderzoek ter zitting van het hof is niet aannemelijk geworden dat nog een ander (steek)voorwerp dan het inbeslaggenomen mes aanwezig was en tegen [slachtoffer] is gebruikt dan wel dat bij een ander incident de verwonding van [slachtoffer] is veroorzaakt.
Wat betreft het onder 3 en 4 gestelde overweegt het hof als volgt.
[Getuige 1] heeft verklaard dat hij ‘de kale man’ een stekende beweging zag maken richting [slachtoffer]. Hij zag deze man het mes in zijn handen houden. Voorts heeft [getuige 1] [verbalisant 1] medegedeeld ten tijde van de aanhouding van verdachte dat dit de persoon was die de steekbeweging heeft gemaakt. In het aanvullende proces verbaal is een foto overgelegd van verdachte, gemaakt één dag na het tenlastegelegde feit. Ter terechtzitting van het hof is zowel door de raadsvrouw als het hof geconcludeerd dat het haar van verdachte op deze foto is gemillimeterd. Het hof acht het reëel dat iemand met een dergelijk kapsel als een ‘kaal’ persoon wordt beschreven. Het hof verwerpt op grond van bedoelde foto de verklaring van verdachte waarin hij aangeeft dat hij ten tijde van het feit niet kaal was en krullen in zijn haar had en acht de beschrijving van de verdachte door [getuige 1] als “de kale man” betrouwbaar.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes. Verder heeft hij zowel bij de politie, als bij de rechter-commissaris, als ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij een vlindermes bij zich had ten tijde van het tenlastegelegde. Het was een soortgelijk mes als het mes dat in beslag is genomen. De verdachte heeft verklaard dat hij dat vlindermes van zich af heeft gegooid op de plek waar hij is aangehouden. De verdachte is aangehouden op het Gele Rijdersplein te Arnhem, alwaar ook het mes is aangetroffen. Op grond van de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die met het inbeslaggenomen mes [slachtoffer] heeft gestoken en dat verdachte zich aldus heeft schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Door met een vlindermes een steekbeweging te maken in de richting van de borst van het slachtoffer en hem ook daadwerkelijk in de borststreek te raken heeft de verdachte in elk geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelen zwaar lichamelijk letsel teweeg zou brengen.
Verweer raadsvrouw ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof d.d. 28 augustus 2009 aangevoerd dat niet kan worden gesteld dat verdachte een vlindermes heeft gedragen als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Uit de verklaring van verdachte en het relaas van [verbalisant 5] blijkt dat verdachte een vlindermes onder de hiervoor genoemde bezwarende omstandigheden heeft gedragen, en uiteindelijk ook heeft gebruikt jegens het slachtoffer [slachtoffer], op grond waarvan het hof niet anders kan concluderen dan dat sprake is geweest van een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op of omstreeks 01 april 2007 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die
[slachtoffer] met een (vlinder-)mes in/tegen diens borst, althans lichaam, heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 01 april 2007 te Arnhem een vlindermes, zijnde een
voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft
gedragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Poging tot zware mishandeling.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 27, eerst lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde tot 309 dagen gevangenisstraf waarvan 180 dagen voorwaardelijk en verplicht reclasseringscontact met een proeftijd van 2 jaren en 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld tot 240 dagen gevangenisstraf waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van het voorarrest en 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde en schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 240 dagen gevangenisstraf waarvan 122 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van het voorarrest ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en een taakstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
De verdachte is tot diep in de ochtend op stap gegaan. Hij was zwaar onder invloed van alcohol. De verdachte heeft de hele avond een vlindermes op zak gehad. Op het moment dat er een ruzie is ontstaan, heeft verdachte zijn mes uitgeklapt. Vervolgens heeft hij het slachtoffer in de borst gestoken. [slachtoffer] heeft hierdoor slechts een wondje bij zijn borstkas opgelopen. Het is een kwestie van geluk dat de wond niet ernstig was. Het had veel slechter kunnen aflopen gelet op de plaats van de verwonding en de directe klap die het slachtoffer voelde. Het is toeval dat het slachtoffer niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij een dergelijke poging tot zware mishandeling ligt een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk in de rede. De verdachte heeft echter bijna 4 maanden, te weten 118 dagen in voorarrest gezeten en is thans weer op vrije voeten. Een straf als hiervoor vermeld, zou betekenen dat verdachte nog 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten ondergaan. Het hof acht het echter van groot belang dat de verdachte zijn studie kan voortzetten. Het opnieuw moeten zitten in de gevangenis zou dit belang doorkruisen. Het hof is daarom van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van na te melden duur, passend en geboden is.
Voorts heeft de verdachte een vlindermes bij zich gedragen tijdens een avondje stappen. In combinatie met het gebruik van alcohol, verdachte heeft tegenover de politie bekend die avond behoorlijk dronken te zijn geweest, levert dit een aanmerkelijk veiligheidsrisico op. Het hof is van oordeel dat ten aanzien van dit feit dan ook een voorwaardelijke hechtenis passend is.
Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Vordering tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 49,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 30,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw en de advocaat-generaal hebben gevorderd de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Het hof acht de vordering van de benadeelde partij wel ontvankelijk..
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Door de messteek is het T-shirt van de benadeelde partij beschadigd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 62, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 27/1 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en
onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
ten aanzien van het onder onder 1 subsidiair bewezenverklaarde
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 298 (tweehonderdachtennegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 180 (honderdtachtig) dagen, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de hechtenis niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mes.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 49,00 (negenenveertig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 49,00 (negenenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr H.W. Koksma, voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.M.A. Lestrade, griffier,
en op 10 september 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 27 augustus 2007 van de meervoudige kamer in de rechtbank Arnhem, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
2 Het proces-verbaal van verhoor d.d. 4 april 2007 opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Arnhem, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina’s 94 en 96 van het proces-verbaal, genummerd PL0780/07-003066) voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
4 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina’s 46 en 47 van het proces-verbaal, genummerd PL0780/07-003066) voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 1].
5 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 67 van het proces-verbaal, genummerd PL0780/07-003066) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1].
6 Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een foto van verdachte, opgenomen in het aanvullend proces-verbaal met kenmerk 07-049997.
7 Zie de opmerking van de raadsvrouw alsmede de mededeling van de voorzitter afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 28 augustus 2009.
8 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina’s 56 en 57 van het proces-verbaal, genummerd PL0780/07-003066) voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
9 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 57 van het proces-verbaal, genummerd PL0780/07-003066) voor zover inhoudende de omschrijving van het letsel van [slachtoffer] door [verbalisant 4].
10 Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten medische informatie betreffende [slachtoffer], datum onderzoek 1 april 2007 (als bijlage op pagina’s 63 en 64 van het proces-verbaal, genummerd PL0780/07-003066).
11 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 72 van het proces-verbaal, genummerd PL0780/07-003066) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 2].
12 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 21 van het proces-verbaal, genummerd PL0780/07-003066) voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 5].