4.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onderhavige, tot winkel dienende, onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt in dit geval als waardepeildatum 1 januari 2005.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de winkel kan worden vastgesteld met behulp van de zogenoemde huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij de waarde wordt berekend met behulp van de voor de winkel vastgestelde bruto huurwaarde en een kapitalisatiefactor.
4.3. Belanghebbende heeft de winkel in februari 2006 aan een derde verhuurd voor € 12.000 per jaar. Hoewel deze huur is gerealiseerd ruim na de waardepeildatum, is het Hof van oordeel dat aan dit huurcijfer de voorkeur kan worden gegeven boven, naar hun aard minder betrouwbare, huurwaarden die door vergelijkingen tot stand komen. Dit is slechts anders indien de partij die zich daarop beroept feiten en omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de overeengekomen huur niet in het economische verkeer tot stand is gekomen (vergelijk Hoge Raad 29 november 2000, nr. 35.797, BNB 2001/52).
4.4. Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde heeft de Ambtenaar verwezen naar het in 2.4. genoemde taxatierapport en de huursheets.
4.5. Naar het oordeel van het Hof is de Ambtenaar, op wie te dezen de bewijslast rust, niet geslaagd in het van hem verlangde bewijs van zijn stelling dat de waarde van de winkel niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Hij maakt, tegenover de stelling van belanghebbende dat de huurovereenkomst enkel de kale winkel betreft en er geen bijkomende bepalingen zijn overeengekomen die de huur hebben beïnvloed, geen feiten of omstandigheden aannemelijk op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de huurovereenkomst niet onder normale omstandigheden tussen onafhankelijk van elkaar handelende derden tot stand is gekomen. De enkele stelling dat de overeengekomen huur lager is dan op grond van de cijfers met betrekking tot de vergelijkingsobjecten zou mogen worden verwacht, is daartoe onvoldoende. Zulks kan immers zeer wel zijn oorzaak vinden in de, door belanghebbende gestelde en door het Hof aannemelijk geoordeelde, omstandigheden omtrent de aard van de onroerende zaak en de mindere ligging ten opzichte van de vergelijkingspanden. In het rapport van A is derhalve uitgegaan van een te hoge huurwaarde. Gelet op de hiervoor bedoelde omstandigheden alsmede op de, naar het oordeel van het Hof aannemelijke, hogere kosten van onderhoud van de onderhavige onroerende zaak (waarbij naar het oordeel van het Hof niet valt in te zien dat de kosten van het onderhoud van het dak, anders dan de Ambtenaar stelt, niet evenzeer aan de winkel zijn toe te rekenen), is de Ambtenaar er voorts niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de kapitalisatiefactor in dit geval 11,2 bedraagt. Daar waar, gelet op het vorenstaande, een lagere kapitalisatiefactor zou mogen worden verwacht dan geldt voor de vergelijkingsobjecten die - enigszins - gunstiger zijn gelegen en - veel - jongere panden betreffen, maakt de Ambtenaar, ook met de ter zitting gegeven toelichting, niet aannemelijk dat de kapitalisatiefactor voor de onderhavige onroerende zaak hoger zou moeten zijn dan de kapitalisatiefactoren die uit de huursheets met betrekking tot de vergelijkingsobjecten blijken.
4.6. Alsdan is het de vraag of belanghebbende de door hem gestelde waarde van de winkel van € 107.000 aannemelijk maakt. Naar het oordeel van het Hof moet die vraag evenzeer ontkennend worden beantwoord. De berekening van de kapitalisatiefactor in het door belanghebbende overgelegde rapport is ter zitting door de Ambtenaar betwist. Naar het oordeel van het Hof geeft die berekening, mede door het ontbreken van een onderbouwing van het gewenste rendement, te weinig houvast voor het oordeel dat de berekende kapitalisatiefactor juist is. Belanghebbende heeft de bestaande onduidelijkheden ter zitting niet weg kunnen nemen.
4.7. Gelet op de door partijen overgelegde gegevens en de daarop ter zitting gegeven toelichting, is het Hof van oordeel dat het zelf in de zaak kan voorzien. In het door belanghebbende overgelegde taxatierapport wordt uitgegaan van de werkelijk overeengekomen huur nadat deze is geïndexeerd in verband met de vóór de transactiedatum gelegen waardepeildatum. Deze herberekening van de huur op zich is door de Ambtenaar niet betwist zodat het Hof van de juistheid daarvan zal uitgaan nu het tegendeel ook overigens niet is gebleken. Het Hof stelt de bruto kapitalisatiefactor voor de onderhavige winkel in goede justitie vast op 10. Daarmee rekening houdend en uitgaande van een jaarhuur van € 11.445 kan de waarde van de winkel worden vastgesteld op (afgerond) € 114.000.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. De vastgestelde waarde moet worden verminderd.