ECLI:NL:GHARN:2009:BJ7093

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.021.695
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een spoedvoorziening in kort geding betreffende pachtkwesties

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een kort geding in de pachtkamer. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.A.M.P. Keijser, hadden een spoedvoorziening aangevraagd, maar het hof oordeelde dat de bodemprocedure niet kon worden afgewacht. De zaak was eerder behandeld door de rechtbank Arnhem, waar een vonnis was gewezen op 24 november 2008. De appellanten waren in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, dat hen in het ongelijk had gesteld. Het hof weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de gevraagde voorziening moet worden geweigerd. De appellanten stelden dat er sprake was van stilzwijgende verlenging van de pachtovereenkomst, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was onderbouwd. De grieven van de appellanten werden in dit licht beoordeeld, en het hof kwam tot de conclusie dat de zaak niet voldoende was toegelicht om een spoedvoorziening te rechtvaardigen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover in conventie gewezen en wees de gevraagde voorziening af. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld in de kosten van beide instanties. Het arrest werd uitgesproken op 28 april 2009 door een meervoudige kamer, inclusief deskundige leden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.021.695
(zaaknummer rechtbank 574440\VV EXPL 08-10122\51 WHvE/Th)
arrest van de pachtkamer van 28 april 2009
inzake
1. [appellant sub 1], en
2. [appellant sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.A.M.P. Keijser,
tegen:
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats], en
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.J. Boom.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 24 november 2008, dat de pachtkamer van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen in kort geding heeft gewezen tussen appellanten (hierna in mannelijk enkelvoud aangeduid als [appellant]) als gedaagden in conventie en eisers in reconventie enerzijds en geïntimeerden (hierna in mannelijk enkelvoud aangeduid als [geïntimeerde]) als eisers in conventie en verweersters in reconventie anderzijds. Van het vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 20 december 2008 aan [geïntimeerde] aangezegd van het vonnis in hoger beroep (spoedappel) komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij datzelfde exploot heeft [appellant] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht, twee producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof bij, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard, arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, drie producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest [appellant], zonodig onder ambtshalve aanvulling en/of verbetering van gronden, in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de door [appellant] opgeworpen grieven als ongegrond zal verwerpen, met bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
2.4 Bij diezelfde memorie heeft [geïntimeerde] incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis, daartegen één grief aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, het vonnis waarvan beroep op grond van de door [geïntimeerde] opgeworpen grief zal vernietigen en, opnieuw recht doende, [appellant] zal veroordelen tot het betalen, bij wijze van voorschot, van € 258,-- voor iedere maand, een gedeelte van een maand als gehele maand gerekend, dat [appellant] het perceel, [.....], na 1 november 2007 tot de datum van feitelijke oplevering, in gebruik houdt, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
2.5 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [appellant] de grief bestreden en geconcludeerd dat het hof, voorzover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest,
a. [geïntimeerde] in het incidenteel appel, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden, in hun vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de in het incidenteel appel opgeworpen grief ongegrond zal verklaren;
b. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de kosten van het incidenteel appel, waaronder de zogenaamde nakosten.
2.6 Ten slotte hebben partijen hun procesdossiers voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De uitgangspunten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist zal het hof evenals de rechtbank uitgaan van de feiten omschreven in het vonnis van de rechtbank onder 2.1.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
De bevoegdheid
4.1 [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] het onderhavige beroep ten onrechte bij de enkelvoudige civiele kamer van dit hof heeft aangebracht; die kamer dient zich dan ook onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de pachtkamer.
4.2 Het hof verwerpt dit standpunt. De zinsnede in de dagvaarding in hoger beroep, waarop [geïntimeerde] doelt, is naar het oordeel van het hof een kennelijke verschrijving. In diezelfde dagvaarding wordt immers aan de pachtkamer van het gerechtshof verzocht om de in de conclusie (en hiervoor onder 2.2) vermelde uitspraak te doen. Bovendien is door [appellant] domicilie gekozen ter griffie van de pachtkamer. [geïntimeerde] heeft ook begrepen dat beroep is ingesteld bij de pachtkamer van het hof, gezien het feit dat hij zijn memorie van antwoord aan die kamer heeft gericht. [appellant] wordt dan ook geacht beroep te hebben ingesteld bij de pachtkamer van het hof.
Het principaal appel
4.3 Het hof stelt voorop dat het principaal appel blijkens de conclusie en blijkens de inhoud van de grieven alleen is gericht tegen het vonnis in conventie. Grief 1 keert zich tegen het oordeel van de pachtkamer dat de vordering van [geïntimeerde] een spoedeisend karakter draagt.
4.4 Het hof oordeelt als volgt. [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat voor de ontvankelijkheid in kort geding, ofwel voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter, volstaat dat hij een spoedeisend belang stelt. Voor het daadwerkelijk verlenen van een spoedvoorziening is het enkele stellen van spoedeisendheid niet voldoende; nodig is dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht, waarbij de belangen van beide partijen moeten worden afgewogen.
4.5 In het kader van die belangenafweging acht het hof de volgende omstandigheden van belang. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg ter onderbouwing van de spoedeisendheid van de gevraagde voorziening gesteld dat hij het perceel per 1 oktober 2008 aan een derde had verpacht en diende op te leveren, maar heeft in hoger beroep de stelling van [appellant] dat in december 2008 door [geïntimeerde] is aangegeven dat hij het perceel zelf wil gebruiken niet weersproken. Van de door [geïntimeerde] gestelde feiten ter ondersteuning van zijn spoedeisende belang kan derhalve niet worden uitgegaan.
4.6 Daarbij komt dat [geïntimeerde] vanaf het moment waarop hij naar zijn eigen stelling aanspraak kon maken op de grond, 1 november 2007, een jaar heeft laten voorbijgaan zonder ontruiming te vorderen en ook in de brief van 2 oktober 2008, waarin die ontruiming wel wordt gevorderd, geen termijn heeft gesteld.
4.7 Bij het hiervoor overwogene komt nog het volgende. [appellant] heeft zich in eerste aanleg en in zijn toelichting op grief 2 beroepen op stilzwijgende verlenging van de pacht, waardoor een nieuwe overeenkomst is ontstaan. Aan de aanvankelijk beperktere opvatting door [geïntimeerde] van deze grief gaat het hof voorbij, omdat hij onder het kopje “tenslotte” alsnog op dit punt is ingegaan.
Het antwoord op de vraag of sprake is van stilzwijgende verlenging hangt af van hetgeen [geïntimeerde] te dier zake heeft gedaan of verklaard en [appellant] op grond van die verklaring of gedragingen heeft begrepen en heeft mogen begrijpen. In dat verband heeft [appellant] gesteld dat hij de pachtprijs voor de periode 2007-2008 heeft voldaan op 30 oktober 2007 en de verpachters die betaling zonder protest hebben behouden. Daartegen heeft [geïntimeerde], die niet betwist dat de pachtovereenkomst tot vooruitbetaling verplicht, aangevoerd dat sinds oktober 1999 de pachtprijs achteraf is voldaan. Hij wijst daartoe op een factuur van 6 juli 2001. Deze stellingen over en weer vergen een nader onderzoek van de betalingen sinds 2001 en de daarvoor in de loop der jaren verstuurde facturen. Voor een dergelijk onderzoek is in kort geding geen plaats.
4.8 De conclusie uit het voorgaande is dat de zaak in kort geding niet genoegzaam is of kan worden toegelicht. De grieven 1 en 2 slagen dan ook. Bij beoordeling van grief 3 heeft [appellant] in dit licht geen belang. Het gevolg van het slagen van de grieven 1 en 2 is dat de gevraagde voorziening moet worden geweigerd. Dan is ook geen plaats voor een kostenveroordeling van [appellant], zodat ook grief 4 slaagt. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
Het incidenteel appel
4.9 Op grond van het in principaal appel overwogene staat niet vast dat [appellant] de grond zonder recht of titel gebruikt. De daarop gegronde vordering dient dan ook te worden afgewezen. Voor zover [geïntimeerde] de gevorderde betaling tevens grondt op een pachtovereenkomst, moet de gevraagde voorziening worden geweigerd omdat, zoals hiervoor is overwogen, niet vaststaat dat de pachtprijs achteraf wordt betaald en in deze voorzieningenprocedure geen plaats is voor een onderzoek naar de betalingen en daarom niet genoegzaam kan blijken of de pachtprijs niet – bij voorbaat – is betaald.
4.10 De slotsom is dat het incidenteel appel tevergeefs is voorgesteld. [geïntimeerde] zal dan ook in de kosten van dit appel worden veroordeeld, met uitzondering van de door [appellant] gevorderde nakosten daar deze onvoldoende zijn bepaald.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen van 24 november 2008, voor zover in conventie gewezen;
en, in zoverre opnieuw recht doende:
weigert de gevraagde voorziening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg begroot op € 500,00 voor salaris gemachtigde en wat betreft het principale hoger beroep begroot op € 85,44 voor explootkosten, € 894,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 254,00 voor griffierecht en wat betreft het incidentele hoger beroep op € 447,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart vorenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af..
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, M.M. Olthof en J.K.B. van Daalen en de deskundige leden mr. ing. J.A. Jansens van Gellicum en ir. H.B.M. Duenk en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2009.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de oudste raadsheer.