ECLI:NL:GHARN:2009:BJ6908
Gerechtshof Arnhem
Vrijspraak van diefstal door middel van braak wegens gebrek aan bewijs van oogmerk
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1947, was niet ter terechtzitting verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. E. Uijt de Boogaardt. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van diefstal door middel van braak, waarbij hij samen met anderen op 22 juli 2007 in de gemeente [gemeente] verschillende goederen had weggenomen uit een woning. De advocaat-generaal had in hoger beroep een werkstraf van 40 uren geëist, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde oogmerk had, wat essentieel was voor de bewezenverklaring van de diefstal. Het hof merkte op dat het door de advocaat-generaal genoemde voorwaardelijke opzet niet voldoende was voor het bewijs van het oogmerk. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de intentie van de verdachte bij strafbare feiten. Het hof heeft de zaak grondig onderzocht, zowel op de terechtzitting in hoger beroep als op de terechtzitting in eerste aanleg, en heeft geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten.